4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 en 2
Op 17 oktober 2012 kort na 02:00 uur heeft er een schietpartij plaatsgevonden in de woonwijk Dauwendaele te Middelburg. Hierbij raakte [slachtoffer 1] (hierna ook het slachtoffer) levensbedreigend gewond. Hij werd na een zoekslag in de omgeving aangetroffen in een portiek aan de Kriekenhof te Middelburg.Hij was bij binnenkomst op de spoedeisende hulp in shock en had een ondertemperatuur. Er waren twee wonden zichtbaar, één aan de voorzijde ter hoogte van de rechtertepel en één aan de achterzijde van de borstkas. Het slachtoffer had een ingeklapte long en er was bloed aanwezig in de rechter borstkasholte. De behandeling op de spoedeisende hulpafdeling bestond uit het aanleggen van een drain in de borstholte om het bloed en vocht af te voeren, waarna hij verder werd bewaakt op de intensive care.Uit navraag bij de behandelende internist komt naar voren dat het slachtoffer vanaf het begin van de behandeling op de spoedeisende hulpafdeling niet meer in levensgevaar verkeerde daar de verwonding onder controle was. De Ggd-arts concludeert daaruit dat het slachtoffer in de periode voor zijn behandeling in levensgevaar is geweest gezien de verwonding en de conditie waarin hij in het ziekenhuis arriveerde en dat zijn conditie bij binnenkomst op de spoedeisende hulpafdeling kritiek was.
Bij [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zijn geen letsels geconstateerd.
Naar aanleiding van het schietincident heeft op 17 oktober 2012 omstreeks 04:20 uur een forensisch onderzoek naar sporen plaatsgevonden. Hierbij werden op de Roozenburglaan te Middelburg, ter hoogte van het gezondheidscentrum, vier hulzen en een patroon aangetroffen. De hulzen en patroon betroffen munitie van het kaliber .22 LR. Verder werd in een brandgang tussen de Roozenburglaan en de Kriekenhof een kogelprojectiel aangetroffen.
Op 17 oktober 2012 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van de vriendin van verdachte aan [adres 1] te Middelburg. Tijdens deze doorzoeking is in de woonkamer een gitaarhoes aangetroffen met daarin onder andere een geweer voorzien van een patroonhouder, welke gevuld was met .22 LR munitie. Verder zijn in de woning een honkbalknuppel en 18 stuks .32 revolver munitie aangetroffen.
Tijdens de veiligheidsfouillering van verdachte werd in zijn broekzak één patroonhouder aangetroffen met daarin .22 LR munitie.
Voorts heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in een kelderbox behorende bij de woning [adres 2] te Middelburg. Hierbij is onder andere achter een kast een imitatiegeweer aangetroffen.
De aangetroffen wapens en munitie zijn onderzocht door een tactisch rechercheur. Het in de woning [adres 1] te Middelburg aangetroffen wapen bleek een enkelloops (kogel)geweer van het merk TOZ, type 78-04, kaliber .22 LR te zijn en is geschikt om projectielen door een loop af te schieten. De aangetroffen patroonhouders behoorden bij het hiervoor genoemde kogelgeweer en bevatten ieder tien stuks identieke kogelpatronen van het merk CCI, kaliber .22 LR en zijn allen randvuur. De 18 stuks kogelpatronen waren van het merk Fiocchi (G.F.L.), kaliber .320 en betroffen allen centraal vuur met rand. Het aangetroffen kogelgeweer en de aangetroffen munitie zijn een vuurwapen en munitie in de zin van artikel 1 onder 3 respectievelijk 4, gelet op artikel 2 lid 1 respectievelijk lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie. Het voorhanden hebben hiervan is verboden op grond van artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Geloofwaardigheid en betrouwbaarheid verklaringenDe rechtbank is van oordeel dat de zich in het dossier bevindende verklaringen van aangever(s) en diverse getuigen met de nodige voorzichtigheid gelezen dienen te worden om de navolgende redenen. Gebleken is uit diverse in dit dossier afgelegde getuigenverklaringen dat op de website [naam website] vrijwel direct na het schietincident berichten met details daarover zijn verschenen. In dit licht weegt de rechtbank de verklaring van getuige [getuige 2], afgelegd op 13 juni 2013 bij de rechter-commissaris, waarin deze onder meer verklaard dat hij er getuige van is geweest dat door verschillende personen werd afgesproken om valse verklaringen af te leggen met als doel verdachte en [medeverdachte] zolang mogelijk ’binnen’ te houden zwaar. Uit het dossier en de diverse verklaringen die zijn afgelegd blijkt voorts dat er geruime tijd voor het incident sprake was van oplopende spanningen tussen enerzijds verdachte (en in mindere mate medeverdachte [medeverdachte]) en anderzijds aangever(s) en een aantal van de bij de groep van aangevers behorende getuigen. Een en ander in samenhang bezien leidt tot het oordeel dat niet uitgesloten kan worden dat diverse van de betrokken personen er belang bij (kunnen) hebben om anders dan de waarheid te verklaren en dat om die reden de afgelegde verklaringen met de nodige voorzichtigheid dienen te worden gelezen. Dit geldt in ieder geval voor verklaringen waarin niet consistent en tegenstrijdig is verklaard danwel waarvan vast staat dat de verklaring (mede) is beïnvloed door informatie verkregen nadien van derden of mogelijke via social media (zie hiervoor).
Aangever [slachtoffer 3] heeft over de gang van zaken tijdens het schietincident verklaringen afgelegd tegenover de politie en de rechter-commissaris. Deze verklaringen zijn op hoofdlijnen en op belangrijke onderdelen niet consistent en zelfs tegenstrijdig. Zo heeft [slachtoffer 3] bij de politie verklaard dat hij die nacht alleen was, maar bij de rechter-commissaris, zonder duidelijke uitleg, dat hij die nacht samen was met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Daarnaast is de verklaring van [slachtoffer 3] afgelegd enkele uren na het schietincident op relevante onderdelen niet eensluidend met die van de andere aangevers en getuigen. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 3] met grote terughoudendheid moet worden beoordeeld en om die reden niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Ditzelfde geldt voor de verklaringen van getuige [getuige 1], ook deze zijn op belangrijke onderdelen niet consistent en zelfs tegenstrijdig. [getuige 1] heeft bij de rechter-commissaris op 18 juni 2013 onder andere verklaard dat hij zijn verklaring bij de politie heeft afgelegd nadat hij op straat veel over het schieten had gehoord, dat er naar zijn zeggen veel werd gespeculeerd en dat hij details in zijn politieverklaring heeft verwerkt die hij na het schieten had gehoord. Dit leidt tot het oordeel dat aan het waarheidsgehalte en derhalve de betrouwbaarheid van zijn verklaringen moet worden getwijfeld en dat deze om die reden niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Gebeurtenissen op 16 en 17 oktober 2012
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij op 16 oktober 2012 in de middag naar het winkelcentrum ging en dat hij daar [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2]) tegenkwam. In het verleden is een aantal keren ingebroken in het schuurtje van zijn zus waar [medeverdachte] aan brommers sleutelde en dat gebruikt werd als plaats om te ‘chillen’. [medeverdachte] verdacht een groep waar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] deel van uitmaakten van deze inbraken. Hierover ontstond die middag (wederom) ruzie. Die middag heeft [slachtoffer 2] [medeverdachte] een paar klappen in zijn gezicht gegeven. De rechter-commissaris heeft tijdens het verhoor van [medeverdachte] op 19 oktober 2012 geconstateerd dat er een blauwe verkleuring rond het oog van [medeverdachte] te zien was.
Verdachte heeft verklaard dat[naam 1], de ‘[naam 1]’ (de rechtbank begrijpt: [naam 1]), vertelde dat zij die avond terug zouden komen om [medeverdachte] te mishandelen. Verdachte heeft verklaard om die reden die avond bij [medeverdachte] te zijn gebleven.
De avond van 16 oktober 2012 waren verdachte en [medeverdachte] in het schuurtje van [medeverdachte] behorende bij de woning aan [adres 2] te Middelburg. In/bij het schuurtje waren op enig moment die avond tevens aanwezig [getuige 2], [naam 1], [naam 2] en [getuige 1]. [medeverdachte] was in het schuurtje aan het sleutelen aan brommers, terwijl de andere personen in de gemeenschappelijke ruimte voor het schuurtje aan het ‘chillen’ waren.Verdachte is die avond nog even weggeweest. Op een gegeven moment ging iedereen naar huis behalve verdachte, [medeverdachte], [getuige 2] en [naam 2]. Zij zijn samen naar de Box gegaan.[medeverdachte] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij zich niet veilig voelde vanwege het conflict eerder die dag en dat hij daarom een honkbalknuppel had meegenomen.Op enig moment zag verdachte personen staan; [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en een derde persoon met volgens verdachte een capuchon en een masker op. Deze laatste persoon hield volgens verdachte een hand achter zijn rug. [getuige 2] en [naam 2] zijn weggegaan. Verdachte heeft verklaard dat hij tegen [medeverdachte] heeft gezegd dat hij had gezien dat ze gewapend waren en dat hij vervolgens naar huis is gerend om een wapen te halen.De rechtbank acht deze verklaring van verdachte – anders dan de officier van justitie die er vanuit gaat dat het wapen in het eerder genoemde schuurtje lag - , mede gelet op de verklaring van [slachtoffer 1] dat verdachte wegrende door de tunnel in de richting van de [straat 1] en dat hij door diezelfde tunnel ook weer terug kwam, geloofwaardig. Verdachte heeft in de woning tegen [medeverdachte] gezegd dat hij de gitaarhoes moest pakken, hetgeen [medeverdachte] ook heeft gedaan. In de gitaarhoes zat een geweer. Daarna is verdachte met [medeverdachte] teruggegaan, heeft hij het geweer uit de gitaarhoes gehaald en is hij gaan schieten toen hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zag.
[slachtoffer 1] heeft op 17 oktober 2012 aangifte gedaan van poging tot moord dan wel doodslag die dag jegens hem gepleegd. Hij heeft verklaard dat hij die nacht samen was met [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2]) en zijn neef [slachtoffer 3] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3]). Omstreeks 01:30 uur die nacht kwam hij verdachte tegen op straat. Toen hij naar verdachte toe liep rende deze weg om korte tijd later terug te komen. Verdachte begon gelijk te schieten. [medeverdachte] was bij hem. [slachtoffer 1] is door het tweede schot geraakt.
[slachtoffer 2] is op 17 oktober 2012 kort na het schietincident als getuige gehoord en op 19 oktober 2012 heeft hij aangifte gedaan van poging tot doodslag gepleegd jegens hem. Hij heeft verklaard dat hij in de nacht van 17 oktober 2012 omstreeks 02:00 uur samen met [slachtoffer 1] en een familielid van [slachtoffer 1] in Middelburg liep, toen op de Saffierplaats verdachte op hen afkwam. Verdachte draaide zich opeens om en liep weg. Ongeveer twee minuten later kwam hij terug met [medeverdachte] en begon op een afstand van ongeveer 20 meter op hem en [slachtoffer 1] te schieten.
Conclusie
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte in de nacht van 17 oktober 2012 in Middelburg meerdere keren met een geweer op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten waarbij [slachtoffer 1] levensbedreigend gewond is geraakt.
Niet vaststaande feiten en omstandigheden
De rechtbank constateert dat op basis van het dossier niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte die nacht ook op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft geschoten. Zij overweegt daartoe het volgende.
[slachtoffer 3] heeft op 17 oktober 2012 kort na het schietincident aangifte gedaan van poging tot moord dan wel doodslag. Hij heeft verklaard dat hij op 16 oktober 2012 kort voor middernacht met de bus in Middelburg is aangekomen, dat hij vervolgens via de tunnel bij het station een woonwijk is ingelopen en dat er toen een man naar hem riep. Deze man kwam in zijn richting lopen met een wapen. [slachtoffer 3] is weggerend en hoorde achter hem schoten. De politie heeft tevergeefs getracht [slachtoffer 3] nader te horen omdat zijn verklaring op relevante onderdelen punten niet overeenkomt met de verklaringen van de andere aangevers en getuigen. Op 28 januari 2013 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de rechter-commissaris om onder andere [slachtoffer 3] als getuige te horen. Uiteindelijk is [slachtoffer 3] op 15 juli 2013 door de rechter-commissaris gehoord. Zoals hiervoor reeds overwogen is deze tweede verklaring op belangrijke punten tegenstrijdig met zijn eerder bij de politie afgelegde verklaring en heeft de rechtbank zijn verklaringen niet voor het bewijs gebruikt en zij kunnen daardoor ook niet dienen tot vaststelling van het feitencomplex omtrent zijn stelling dat verdachte op hem zou hebben geschoten.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij weliswaar samen was met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], maar dat [slachtoffer 3] een stukje verderop stond toen verdachte begon te schieten. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte op hem en [slachtoffer 1] heeft geschoten en dat verdachte daarna ook op [slachtoffer 3] heeft geschoten, maar hij dat niet heeft gezien.
Verdachte heeft ontkend op [slachtoffer 3] te hebben geschoten en heeft verklaard dat hij [slachtoffer 3] die nacht niet heeft gezien. Hij heeft verklaard dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in het gezelschap waren van een man die hij de ‘[naam 3]’ noemt en die woonachtig is in de [straat 2] of [straat 3] te Vlissingen.
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat [slachtoffer 3] in de buurt van het schietincident is geweest. Hoewel niet uit te sluiten valt dat verdachte mogelijkerwijs ook op een derde persoon heeft geschoten, kan de rechtbank bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs niet met voldoende zekerheid vast stellen dat deze derde persoon [slachtoffer 3] is geweest. De rechtbank zal verdachte van dit deel van de tenlastelegging onder 1 primair vrijspreken.
[slachtoffer 4] heeft op 19 oktober 2012, derhalve twee dagen na het schietincident, aangifte gedaan van poging tot moord dan wel doodslag. Hij heeft verklaard dat hij op de Roozenburglaan te Middelburg liep toen hij een hem onbekende jongen zag aankomen rennen met daarachter verdachte en [medeverdachte]. Verdachte had een wapen in zijn handen waarmee hij op de jongen schoot. De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte het wapen (een geweer) vervolgens op [slachtoffer 4] heeft gericht. De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte tevens op dat moment gericht op [slachtoffer 4] heeft geschoten, nu uit de aangifte blijkt (zie hierna onder feit 3) dat [slachtoffer 4] vrijwel gelijktijdig van verdachte een vuistslag heeft gekregen. Daaruit volgt dat de afstand tussen verdachte en [slachtoffer 4] op dat moment zeer kort was en in ieder aannemelijk te kort om te blijven richten en vervolgens te schieten. De rechtbank acht meer in het bijzonder niet aannemelijk dat de handelingen (het gericht schieten met een geweer en het geven van een vuistslag in het gezicht) gelijktijdig hebben plaatsgevonden, nu [slachtoffer 4] niet door een kogel van verdachte is geraakt De verklaring van [slachtoffer 4] voor zover deze ziet op het gericht schieten, wordt bovendien niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel en verdachte heeft ontkend op [slachtoffer 4] te hebben geschoten. De rechtbank zal verdachte derhalve van feit 2 primair en subsidiair vrijspreken.
Het (voorwaardelijk) opzetAan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot moord en subsidiair poging tot doodslag. Voor opzet is voldoende indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dood van de slachtoffers zou kunnen intreden. Daarbij zijn van belang de omstandigheden waaronder de handelingen hebben plaatsgevonden alsmede de aard van het gedrag. Verdachte heeft verklaard dat hij die bewuste nacht [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en de ‘[naam 3]’ is tegengekomen. Doordat de ‘[naam 3]’ volgens verdachte een capuchon over zijn hoofd had, een masker droeg en zijn hand op zijn rug hield, voelde hij zich dusdanig bedreigd dat hij naar de woning van zijn vriendin is gerend om zijn gitaarhoes met daarin zijn geweer te halen. Vervolgens is hij met [medeverdachte] in zijn kielzog terug gelopen in de richting van de plaats waar hij [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en de ‘[naam 3]’ voor het laatst had gezien, heeft hij het geweer uit de hoes gehaald en heeft hij meerdere keren op hen geschoten. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte opzettelijk op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten. Naar algemene ervaringsregels is de kans aanmerkelijk dat iemand komt te overlijden, indien er meerdere keren met een geweer op hem wordt geschoten. Gelet op het vorenstaande en op de hiervoor door de rechtbank vastgestelde feiten is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn handelingen tot de dood van de slachtoffers zouden kunnen leiden en heeft hij die kans blijkens de wijze van handelen ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen. Hiermee staat vast dat verdachte opzet had op de levensberoving van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Voorbedachten rade
Voor voorbedachten rade is volgens vaste jurisprudentie het uitgangspunt dat voor een bewezenverklaring hiervan voldoende is dat komt vast te staan dat verdachte tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn (voorgenomen) daad en zich daarvan rekenschap te geven. Voorbedachten rade dient te worden afgeleid uit de uiterlijk waarneembare feiten en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat geen sprake is van voorbedachten rade nu de handelingen in een paar seconden hebben plaatsgevonden, verdachte intellectueel beperkt is en schakelen in het denken voor hem daardoor moeilijker is dan voor een gemiddeld persoon. Verdachte is daardoor niet in staat geweest tot kalm beraad en rustig overleg, aldus de verdediging.
Verdachte heeft verklaard dat er oplopende spanningen waren als gevolg van het conflict dat hij al vanaf 2010 had met een groep waartoe onder andere [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] behoorden, dat hij had gehoord dat zij het plan hadden hem neer te schieten, dat hij zich daardoor bedreigd voelde en dat hij daarom (geregeld) een kogelwerend vest droeg en dat hij het conflict met behulp van de politie niet kon oplossen. Hij heeft verder verklaard dat ‘de emmer vol was’ toen hij in de nacht van 17 oktober 2012 [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en de ‘[naam 3]’ op straat tegenkwam en hij zich door de gemaskerde man bedreigd voelde omdat hij een arm achter zijn rug hield. Hij is naar huis gerend om een wapen te halen en heeft tegen [medeverdachte] gezegd dat ze gewapend waren. Thuis heeft hij tegen [medeverdachte] gezegd dat hij de gitaarhoes moest pakken, hetgeen [medeverdachte] ook heeft gedaan. In de gitaarhoes zat een geweer. Daarna is hij met [medeverdachte] teruggegaan, heeft hij het geweer uit de gitaarhoes gehaald en is hij direct gaan schieten toen hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zag.De rechtbank is, gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en het daaruit volgende tijdsverloop, van oordeel dat verdachte ruim voldoende gelegenheid heeft gehad zich te beraden op het besluit om met een geweer op de slachtoffers te schieten, nu verdachte voorafgaand aan dat schieten meerdere momenten heeft gehad om zich te bezinnen en op zijn besluit terug te komen. In de rapporten die zijn opgemaakt betreffende de persoon van verdachte zijn te weinig aanknopingspunten te vinden om te kunnen concluderen dat de persoon van verdachte aan een bewezenverklaring van kalm beraad en rustig overleg in de weg staat
Medeplegen of alleen gepleegdVan medeplegen is sprake wanneer twee of meer personen gezamenlijk een strafbaar feit plegen. Tevens veronderstelt medeplegen een bewuste en nauwe samenwerking, wat inhoudt dat de verdachten willens en wetens, dus met opzet, samenwerken tot het verrichten van het strafbare feit, in dit geval een poging tot moord. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak geen sprake is van medeplegen. Weliswaar heeft [medeverdachte] op verzoek van verdachte in de woning van de vriendin van verdachte de gitaarhoes gepakt en aan verdachte gegeven, maar zowel verdachte alsook [medeverdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte] op dat moment niet wist dat er een geweer in deze hoes zat. [medeverdachte] is achter verdachte aangegaan en zag pas dat verdachte een wapen bij zich had toen hij dit aan het eind van de straat uit de gitaarhoes haalde en gelijk begon te schieten. De eerste schoten verklaart hij tevens niet te hebben gezien, omdat hij op enige afstand achter verdachte liep en verdachte inmiddels een hoek was omgegaan. Uit dit verloop van de feitelijke gebeurtenissen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat er tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] enig vooropgezet plan bestond, gericht op het schieten door verdachte. Evenmin kan daaruit worden afgeleid dat [medeverdachte] wist, begreep of moest begrijpen dat [verdachte] op de aangevers zou gaan schieten. Dat [verdachte] zou overgaan tot die geweldshandeling kon naar het oordeel van de rechtbank door [medeverdachte] niet worden voorzien. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat medeverdachte [medeverdachte] (voorwaardelijk) opzet heeft gehad, gericht op het toebrengen van dodelijk letsel zoals onder 1 eerste en tweede cumulatief ten laste is gelegd, zodat medeplegen van deze feiten niet bewezen kan worden verklaard.
Feit 3
[slachtoffer 4] heeft op 19 oktober 2012 tevens aangifte gedaan van mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Hij heeft verklaard dat verdachte, nadat deze gericht op hem had geschoten, hem een vuistslag in het gezicht gaf waardoor hij twee dagen last van zijn kaak heeft gehad. Verdachte richtte daarna het wapen weer op hem en zei ‘jij wilt ook problemen met [verdachte] toch?’. Verdachte draaide zich vervolgens om en [medeverdachte] zei tegen hem ‘beter ga je nu naar huis’.
Verdachte heeft verklaard dat hij na het schieten op [slachtoffer 1] [slachtoffer 4] zag. Hij heeft tegen hem gezegd ‘jij brengt die man hier’ en hij heeft hem vervolgens een klap in zijn gezicht gegeven. [medeverdachte] was op dat moment bij hem en had een honkbalknuppel in zijn hand.
[medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte zich, nadat hij had op de anderen had geschoten, naar [slachtoffer 4] keerde en dat hij hem een klap gaf. [medeverdachte] heeft vervolgens tegen [slachtoffer 4] gezegd dat hij beter naar huis kon gaan, omdat hij, naar hij later ter zitting verklaart, bang was dat er iets zou gebeuren. Op dat moment had [medeverdachte] een honkbalknuppel bij zich.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 4] heeft mishandeld door hem in zijn gezicht te stompen. Ook acht zij wettig en overtuigen bewezen dat verdachte het vuurwapen op [slachtoffer 4] heeft gericht en dat [medeverdachte] daar bij stond met een honkbalknuppel in zijn hand. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tegen [slachtoffer 4] heeft gezegd ‘jij wilt ook problemen met [verdachte] toch?’, nu alleen aangever hierover heeft verklaard, er geen steunbewijs is en verdachte dit heeft ontkend. Verder staat vast dat [medeverdachte] tegen [slachtoffer 4] heeft gezegd dat hij beter weg kon gaan, maar de rechtbank is van oordeel dat deze woorden niet te kwalificeren zijn als een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel zware mishandeling. Zij zal verdachte dan ook van deze zinsneden vrijspreken.
Medeplegen of alleen gepleegdVan medeplegen is sprake wanneer twee of meer personen gezamenlijk een strafbaar feit plegen. Tevens veronderstelt medeplegen een bewuste en nauwe samenwerking, wat inhoudt dat de verdachten willens en wetens, dus met opzet, samenwerken tot het verrichten van het strafbare feit, in dit geval de mishandeling en bedreiging van [slachtoffer 4]. De rechtbank is van oordeel dat daar in deze zaak sprake van is. Dommissie stond met een honkbalknuppel op zeer korte afstand van verdachte en [slachtoffer 4] toen verdachte [slachtoffer 4] een stomp in het gezicht gaf waarbij eerst een vuurwapen op hem was gericht. [medeverdachte] heeft zich aldus niet gedistantieerd van de handelingen van verdachte. Integendeel, hij heeft zich met een wapen in zijn hand bij verdachte gevoegd, terwijl hij kort daarvoor getuige was geweest van het feit dat verdachte extreem gewelddadig was geweest door gericht op meerdere personen te schieten. Gelet op deze zeer gewelddadige setting moet [medeverdachte] hebben kunnen voorzien dat verdachte ook geweld tegen [slachtoffer 4] zou gebruiken en hem zou bedreigen. De zichtbare aanwezigheid van Dommissie, voorzien van een honkbalknuppel, draagt onder de geschetste omstandigheden bij aan het door verdachte uitgeoefende geweld en de bedreiging. Aldus is sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte op 17 oktober 2012 te Middelburg tezamen en in vereniging met [medeverdachte] [slachtoffer 4] een stomp in zijn gezicht heeft gegeven en hem heeft bedreigd, zoals hierna bewezen verklaard.
Feit 4
De rechtbank acht feit 4 wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat geen sprake is van medeplegen, gelet op hetgeen zij hiervoor ten aanzien van feit 1 heeft overwogen alsook:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 25 juli 2013;
- de processen-verbaal van bevindingen met betrekking tot het aantreffen van het wapen en de munitie;
- het proces-verbaal van het Regionaal Bureau Wapens en Munitie met betrekking tot het onderzoek aan de aangetroffen wapens en munitie.
Feit 5
De rechtbank acht feit 5 niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken. Zij overweegt daartoe dat dit imitatiewapen achter een kast is aangetroffen in de schuur waar [medeverdachte] aan brommers sleutelt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet komen vast te staan dat verdachte enige wetenschap had van dit wapen.