In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 augustus 2013 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende, wonende in België, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2009, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.739 had vastgesteld. De belanghebbende claimde een hypotheekrenteaftrek van € 22.436, maar de inspecteur had de aanslag verlaagd tot € 34.996, waarbij hij 50% van de geclaimde hypotheekrente niet in aanmerking nam.
De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet voldoende had aangetoond dat de hypotheekrente in het onderhavige jaar volledig op haar had gedrukt. De betalingen van hypotheekrente waren deels gedaan vanaf een gezamenlijke bankrekening met een derde, wat de bewijsvoering bemoeilijkte. De rechtbank stelde vast dat de belanghebbende voor de hypotheekrente betaald van de rekening bij BNP Paribas Fortis wel aannemelijk had gemaakt dat deze volledig op haar drukte, terwijl dat voor de rekening bij de ING Bank niet het geval was. De rechtbank vernietigde de uitspraken op bezwaar, behalve voor de boetebeschikking, en verlaagde de aanslag tot € 30.321.
De rechtbank oordeelde verder dat de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 1.179. De uitspraak is openbaar gemaakt op 6 augustus 2013, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.