Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, woonachtig in Frankrijk, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had ervoor gekozen om als binnenlands belastingplichtige behandeld te worden voor het jaar 2009. De rechtbank oordeelde dat de door de belanghebbende betaalde bedragen op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet niet als voorheffing met de inkomstenbelasting konden worden verrekend. Dit komt doordat de wet limitatief aangeeft welke voorheffingen verrekend kunnen worden en de zorgpremies daar niet onder vallen. De rechtbank bevestigde verder dat de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting correct was berekend.
De rechtbank behandelde ook de bezwaren van de belanghebbende tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen die was opgelegd over een belastbaar inkomen van € 32.874. De belanghebbende stelde dat de inspecteur niet beschikte over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigde, maar de rechtbank oordeelde dat navordering mogelijk was zonder nieuw feit, omdat er sprake was van een onjuiste verrekening van voorheffing.
Daarnaast werd het bezwaar van de belanghebbende dat de uitspraak op bezwaar te laat was gedaan, verworpen. De rechtbank legde uit dat een overschrijding van de termijn voor de uitspraak geen vernietiging van de navorderingsaanslag tot gevolg heeft. De rechtbank concludeerde dat de keuze van de belanghebbende om als binnenlands belastingplichtige behandeld te worden, hem recht gaf op bepaalde aftrekposten, maar ook betekende dat zijn wereldinkomen in Nederland belast werd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.