ECLI:NL:RBZWB:2013:5788

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2013
Publicatiedatum
5 augustus 2013
Zaaknummer
AWB-13_1471
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening voorlopige aanslag inkomstenbelasting na verzwegen inkomsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juli 2013 uitspraak gedaan over een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst inzake een voorlopige aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2010. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het beroep hersteld door de briefwisseling tussen partijen te beschouwen als een verzoek om herziening van de voorlopige aanslag, ondanks dat er inmiddels een definitieve aanslag was opgelegd. De belanghebbende had in zijn aangifte geen inkomsten uit illegale activiteiten verantwoord, maar de rechtbank oordeelde dat de omkering van de bewijslast terecht was, omdat de vereiste aangifte niet was gedaan. De inspecteur had de aangifte van de belanghebbende verhoogd op basis van informatie van de FIOD over illegale activiteiten, waaronder de handel in amfetamine en hennep.

De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet op een redelijke schatting was uitgegaan bij de inkomensbijtelling, met name de bijtelling van € 40.000 voor autoritten naar een andere plaats, die niet als redelijk werd beschouwd. De rechtbank heeft de aanslag verlaagd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.413, rekening houdend met een aftrek voor buitenlandse inkomsten. De rechtbank heeft de inspecteur ook veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de inspecteur om bij omkering van de bewijslast een redelijke schatting te maken van verzwegen inkomsten, en dat de rechtbank de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig heeft gewogen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/1471
Uitspraak van 25 juli 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], verblijvende te [plaats 1] (Duitsland),

belanghebbende,
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Venlo,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 4 februari 2013 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2010 opgelegde voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer].H.00).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2013 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [gemachtigden]. Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
Tegelijkertijd zijn behandeld de zaken bij de rechtbank bekend onder de procedurenummers 13/1469 tot en met 13/1474.
1.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.413, rekening houdend met een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor een bedrag aan buitenlandse inkomsten van € 64.397;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 236;
  • gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 44 aan deze vergoedt.
2.
Gronden
Ontvankelijkheid beroep
2.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 1 december 2011 de onderhavige voorlopige aanslag aan belanghebbende opgelegd. De gemachtigde heeft namens belanghebbende bij brief van 2 december 2011 op deze voorlopige aanslag gereageerd. De inspecteur heeft de brief van 2 december 2011 als een verzoek om herziening van de voorlopige aanslag als bedoeld in artikel 9.5, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 aangemerkt.
2.2.
In zijn beslissing van 26 april 2012 heeft de inspecteur de voorlopige aanslag verlaagd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 283.767. De gemachtigde van belanghebbende heeft hiertegen bij brief van 27 april 2012 bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft op 4 februari 2013 uitspraak op bezwaar gedaan en het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 106.413. Hiertegen is namens belanghebbende beroep in gesteld. Gelet op artikel 26, eerste lid, van de AWR is het beroep derhalve ontvankelijk. De omstandigheid dat inmiddels de definitieve aanslag aan belanghebbende is opgelegd, staat niet aan de ontvankelijkheid van het beroep tegen een voorlopige aanslag in de weg (vergelijk HR 19 februari 2010, nr. 08/03784, onder andere gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN BK1034).
De aanslag
2.3.
Belanghebbende heeft voor 2010 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.016. In de aangifte zijn geen inkomsten uit illegale activiteiten opgenomen.
2.4.
Belanghebbende is in Duitsland aangehouden en veroordeeld voor de productie van amfetamine in Duitsland en zijn betrokkenheid bij tenminste twee in Duitsland gelegen hennepplantages. Belanghebbende is sinds 6 januari 2011 gedetineerd in Duitsland.
2.5.
De inspecteur heeft van de FIOD informatie verkregen dat belanghebbende zich in 2009 en 2010 heeft bezig gehouden met illegale activiteiten, meer in het bijzonder met de handel in amfetamine en hennep en de hennepteelt. Naar aanleiding van deze informatie is door de inspecteur een privéanalyse gemaakt van de inkomsten en de uitgaven van belanghebbende. De berekening is gemaakt op basis van het Budgethandboek 2011 en de bankafschriften van belanghebbende en zijn echtgenote. De berekening is in bijlage 8 bij het verweerschrift opgenomen. Uit de analyse blijkt een negatief netto privé van € 15.209 voor 2009, € 34.509 voor 2010 en € 23.853 voor 2011.
2.6.
Naar aanleiding van deze informatie is de inspecteur van de ingediende aangifte afgeweken en heeft het aangegeven inkomen van € 2.016 verhoogd met de volgende inkomsten:
de geschatte inkomsten van de hennepteelt in Duitsland € 64.397
de geschatte inkomsten van de hennepteelt in Nederland € 92.498
8
autoritten tegen betaling van € 5000 per rit naar [plaats 2] € 40.000.
De onderhavige aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 198.911.
2.7.
In de bestreden uitspraak heeft de inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot € 106.413. De geschatte inkomsten van de hennepteelt in Nederland zijn buiten beschouwing gelaten, omdat er onvoldoende concrete gegevens zijn waaruit blijkt dat belanghebbende de plantages dreef. Voor de geschatte inkomsten afkomstig uit Duitsland ten bedrage van € 64.397 is aan belanghebbende een aftrek elders belast verleend.
2.8.
In geschil is of de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd.
2.9.
De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan in de zin van artikel 27e van de AWR in verbinding met artikel 25, derde lid van de AWR. Hiervoor dient sprake te zijn van een aanzienlijk te laag gedane aangifte, zowel in absolute als in relatieve zin. De bewijslast dat daarvan sprake is, ligt bij de inspecteur.
2.10.
De inspecteur verwijst naar de privéanalyse van belanghebbendes inkomsten en uitgaven over 2009, 2010 en 2011 waaruit een negatief netto privé voor alle drie de jaren blijkt. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende het tekort verdiend met de handel in amfetamine en hennep en hennepteelt. De inspecteur verwijst hiervoor naar de processen-verbaal van het Zollfahndungsamt Essen en het proces-verbaal van de bevindingen van de FIOD en de aanhouding en detentie van belanghebbende in 2011. Hiermee heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in het onderhavige jaar inkomsten uit activiteiten heeft gehad die niet in de aangifte zijn opgenomen. Belanghebbende heeft in de aangifte een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 2.016. Het tekort van € 34.509 is ten opzichte van de aangegeven inkomsten, zowel absoluut als relatief, aanzienlijk. Gelet hierop heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van het niet verantwoorden van de inkomsten niet zou worden geheven zowel in relatieve als absolute zin aanzienlijk is geweest en dat belanghebbende zich hiervan bewust moet zijn geweest. Daarom is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende over het onderhavige jaar niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
2.11.
Nu de vereiste aangifte niet is gedaan is sprake van omkering van de bewijslast, zodat belanghebbende moet doen blijken dat de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende niet in dat bewijs geslaagd. Belanghebbende heeft de veronderstelde inkomsten ontkend, maar heeft daarmee niet doen blijken dat de aanslag te hoog is vastgesteld.
2.12.
In geval van omkering van de bewijslast moet de inkomensbijtelling van de inspecteur wel gebaseerd zijn op een redelijke schatting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur geen redelijke schatting gemaakt van de door belanghebbende verzwegen inkomsten. Meer in het bijzonder acht de rechtbank de bijtelling van € 40.000 voor de autoritten naar [plaats 2] niet redelijk. De rechtbank leidt uit de getuigenverklaring waarop de inspecteur deze bijtelling heeft gebaseerd af dat belanghebbende op 21 juni 2010 naar [plaats 2] is gereden om een groot geldbedrag op te halen voor een derde in Nederland. Het opgehaalde bedrag was slechts € 5.000. Dat dit bedrag niet een vergoeding voor belanghebbende was, wordt in diezelfde getuigenverklaring bevestigd daar waar de getuige verklaart dat belanghebbende zich beklaagde dat hij de kosten van de autorit zelf moest betalen.
2.13.
Bij de berekening van de inkomsten uit de hennepkwekerij in [plaats 3], Duitsland, is de inspecteur uitgegaan van een opbrengst van 58,9 kilo hennep (vier oogsten x 522 planten x 28,2 gram) tegen een prijs van € 3.280 per kilo is in totaal € 193.192. Omdat er drie exploitanten waren, is hiervan 1/3, dus € 64.397, bij belanghebbende in aanmerking genomen. De door de inspecteur gehanteerde prijs van € 3.280 is afkomstig uit de halfjaarlijkse evaluatie van het Nationaal Netwerk Drugsexpertise, omdat de prijs van hennep in Duitsland hoger ligt dan in Nederland. Naar het oordeel van de rechtbank is deze schatting van de inspecteur redelijk. De rechtbank overweegt dat belanghebbende de hennepopbrengst van de hennepkwekerij in [plaats 3] niet heeft weersproken doch enkel de gehanteerde prijs. Uit het rapport BOOM volgt een kiloprijs van € 2.370, aldus belanghebbende. Nu de inspecteur onweersproken heeft gesteld dat de prijs van hennep in Duitsland hoger ligt dan in Nederland, is de gehanteerde hogere kiloprijs redelijk.
2.14.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard en het belastbaar inkomen uit werk en woning verlaagd met € 40.000 tot € 66.413.
2.15.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 472 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1).
De rechtbank beschouwt de zaken met de procedurenummers 13/1471 en 13/1472 als samenhangende zaken in de zin van voornoemd Besluit. De rechtbank zal de vergoeding verdelen over deze zaken met voor elke zaak een vergoeding van € 236.
Deze uitspraak is gedaan op 25 juli 2013 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 26 juli 2013
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 -
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.