4.1.Door de inspecteur zijn ter zitting stukken overgelegd betreffende het aan [accountant] verleende uitstel voor indiening van de aangiften 2000 ten name van [F] en vragen over de geldlening van belanghebbende aan [G BV]. De rechtbank ziet niet in dat belanghebbende door het overleggen van deze stukken in haar verdediging zou zijn geschaad en rekent de stukken tot de gedingstukken.
Ontvankelijkheid bezwaren V.86, V.96, V.06, V.16, V.26, V.36 en V.46
4.2.1.De aanslagen zijn gedagtekend 24 juli 2004 (V.86), 31 juli 2004 (V.96), 7 augustus 2004 (V.06), 14 augustus 2004 (V.16), 30 juli 2005 (V.26), 23 september 2006 (V.36) en 24 maart 2007 (V.46). Het bezwaarschrift tegen deze aanslagen is bij de Belastingdienst ingekomen op 14 oktober 2008.
4.2.2.De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift vangt aan met ingang van de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking (artikel 22j AWR). In een dergelijk geval vangt de bezwaartermijn aan met ingang van de dag na die van bekendmaking. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Awb).
4.2.3.De inspecteur heeft gesteld dat de aanslagen omstreeks de dagtekening van de aanslagen naar het door belanghebbende opgegeven correspondentie- en vestigingsadres [adres 5] op het Eiland Man zijn verzonden. Belanghebbende heeft daarentegen gesteld dat zij pas bekend is geworden van het bestaan van de aanslagen door executoriaal beslag onder derden (onder andere [I Ltd]) en dat zij vervolgens onverwijld bezwaar tegen de aanslagen heeft aangetekend.
4.2.4.In beginsel moet de inspecteur aannemelijk maken dat de aanslagen de belastingplichtige hebben bereikt. Verzending per post rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst of aanbieding op het vermelde adres. Om dit vermoeden te ontzenuwen, is voldoende dat op grond van hetgeen de belastingplichtige aanvoert, ontvangst of aanbieding redelijkerwijs moet worden betwijfeld. Oordeelt de feitenrechter dat dit het geval is - bijvoorbeeld op grond van een geloofwaardige ontkenning door de belastingplichtige dat de aanmaning op zijn adres is ontvangen of aangeboden - dan moet de inspecteur nader bewijs leveren. Als niet aannemelijk wordt dat de aanslag de belastingplichtige heeft bereikt, dan ligt het op de weg van de inspecteur aannemelijk te maken dat zulks het gevolg is van aan de belastingplichtige toe te rekenen omstandigheden. HR 15 december 2006, nr. 41882, LJN: AZ4416, BNB 2007/112).
4.2.5.De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de stelling van belanghebbende dat de aanslagen niet zijn ontvangen. Met hetgeen de inspecteur in het geding heeft gebracht, heeft hij naar het oordeel niet aannemelijk gemaakt dat de betreffende aanslagen belanghebbende wel hebben bereikt. Belanghebbende heeft zo spoedig mogelijk na het bekend worden van de aanslagen bezwaar aangetekend. De bezwaren zijn derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank ziet geen reden de zaken terug te wijzen naar de inspecteur nu in de bezwaarfase inhoudelijk over de aanslagen is beslist, belanghebbende in beroep de aanslagen inhoudelijk aan de orde heeft gesteld en de zaken qua inhoud samenhangen met de overige opgelegde aanslagen waartegen het bezwaar wel ontvankelijk is verklaard. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende door deze gang van zaken niet wordt benadeeld.
Rechtsgeldigheid overgelegde stukken
4.3.1.Vaststaat dat in Nederland op diverse plaatsen bij diverse betrokkenen in het kader van het strafrechtelijk onderzoek doorzoekingen hebben plaatsgevonden. Daarbij zijn stukken in beslag genomen. Op 26 november 2007 heeft de Officier van Justitie toestemming verleend om gegevens uit het strafrechtonderzoek “Witte Reus” te gebruiken voor de heffing en inning van belastingen.
4.3.2.Belanghebbende heeft gesteld dat de door de inspecteur ingebrachte gegevens deels moeten zijn verkregen via een internationaal rechtshulpverzoek van Nederland aan het Eiland Man. Ter zitting heeft belanghebbende daarbij geciteerd uit een brief van de autoriteiten van het Eiland Man over het gebruik van gegevens uit een internationaal rechtshulpverzoek voor andere dan strafrechtelijke doeleinden. De inspecteur heeft gesteld dat naar zijn weten alle door hem overgelegde stukken zijn verkregen uit de doorzoekingen in Nederland.
4.3.3.De rechtbank is van oordeel dat geen aanwijzingen in het dossier te vinden zijn dat de inspecteur stukken heeft gebruikt en heeft overgelegd die zijn verkregen uit een rechtshulpverzoek aan de autoriteiten van het Eiland Man. Aannemelijk is dat de stukken zijn gevonden bij de diverse doorzoekingen in Nederland, onder meer bij [B], de voormalig gemachtigde [D], accountant [accountant], de broer of in de administraties van de ondernemingen aan wie leningen zijn verstrekt. Belanghebbende heeft ter zitting geciteerd uit een brief die zij niet heeft overgelegd. Zij heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat die brief betrekking had op belanghebbende. De rechtbank merkt daarbij verder op dat het verzoek van de inspecteur aan en de toestemming van het functioneel parket om de gegevens uit het strafrechtonderzoek “Witte Reus” te mogen gebruiken voor de heffing van belasting zo ruim is geformuleerd dat het verzoek en de verleende toestemming niet alleen betrekking hebben op de in dat verzoek met name genoemde personen maar op alle verdachten in dat onderzoek.
4.4.1.De rechtbank heeft bij uitspraken van heden in de zaken van [F] (procedurenummers 11/1139 tot en met 11/1160) geoordeeld dat [F] de beneficial owner is van belanghebbende, dat [F] in de periode 1998 tot en met 2008 in Nederland woonachtig was, dat [F] de bedragen van ƒ 1.800.000 en ƒ 400.000 aan belanghebbende als leningen heeft verstrekt en dat de rentebaten van deze leningen bij [F] belast zijn. Ter zitting is voor dat geval vast komen te staan dat de leningen en rentebaten die bij [F] belast zijn, niet tevens belast kunnen worden bij belanghebbende. Cijfermatig werkt dit als volgt uit:
Aanslag
Vastgesteld belastbaar bedrag
Correctie lening
Renteafrek
Gecorrigeerd belastbaar bedrag
V.86
ƒ
105
-105
V.87
ƒ
1.905.000
-1.800.000
-105
V.96
ƒ
180
-180
V.06
ƒ
180
-180
V.07
ƒ
583.333
-400
-183.333
V.16
€
81.68
-81.68
V.17
€
99.831
-99.831
V.26
€
81.68
-81.68
V.27
€
111.079
-111.079
V.36
€
81.68
-81.68
V.37
€
123.132
-99.831
23.301
V.46
€
80
-80
V.47
€
124.688
-99.831
24.857
V.56
€
106.641
-99.831
6.81
V.66
€
150
-99.831
50.169
V.76
€
111.68
-99.831
11.849
Gelet hierop dienen de aanslagen V.86, V.96, V.06, V.16, V.26, V.36 en V.46 te worden verminderd tot nihil en de navorderingsaanslagen V. 87, V.07, V.17, V.27 te worden vernietigd.
4.4.2.Met betrekking tot de overig in geschil zijnde (navorderings-)aanslagen overweegt de rechtbank als volgt.
4.4.3.In geschil is of belanghebbende in de onderhavige jaren belastingplichtig is in Nederland. Belanghebbende heeft gesteld dat de activiteiten uitsluitend bestaan uit vermogensbeheer, waaronder het aangaan van geldleningen en dat de activiteiten van de dagelijkse, feitelijke leiding van belanghebbende daarom beperkt waren en geheel door de bestuurders, die zetelen op het Eiland Man, werden verricht. De inspecteur is van mening dat belanghebbende feitelijk in Nederland is en was gevestigd en dat zij in alle jaren binnenlands belastingplichtige was in de zin van artikel 2 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb).
4.4.4.Ingevolge artikel 2, eerste lid, Wet Vpb zijn in Nederland gevestigde vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld als binnenlands belastingplichtigen aan de heffing van vennootschapsbelasting onderworpen. Op grond van artikel 4, eerste lid, van de AWR dient de vestigingsplaats van een lichaam te worden beoordeeld naar de omstandigheden. Bij de beoordeling van de vestigingsplaats van een lichaam moet in het algemeen ervan worden uitgegaan dat de werkelijke leiding van het lichaam berust bij zijn bestuur en dat de vestigingsplaats overeenkomt met de plaats waar dit bestuur zijn leidinggevende taak uitoefent. Wanneer echter aannemelijk is dat de werkelijke leiding van het lichaam door een ander wordt uitgeoefend dan dat bestuur, kan er aanleiding zijn als vestigingsplaats van het lichaam aan te merken de plaats van waaruit die ander de leiding uitoefent (Hoge Raad 23 september 1992, nr. 27 293, gepubliceerd in BNB 1993/193).
4.4.5.De rechtbank leidt uit de stukken – in het bijzonder de algehele volmacht en de correspondentie van [B] met [D Ltd] - af dat alle feitelijke beslissingen betreffende belanghebbende door [F] werden genomen en dat voor alle handelingen inzake belanghebbende eerst toestemming aan [F] werd gevraagd. De werkelijke leiding van belanghebbende werd derhalve niet door het bestuur op het Eiland Man uitgeoefend maar door [F]. Nu [F], zoals de rechtbank heeft geoordeeld in de 4.4.1. vermelde zaken, in alle jaren in Nederland woonde, was belanghebbende eveneens feitelijk in Nederland gevestigd, zodat zij binnenlands belastingplichtige is voor de Vpb.
4.4.6.Nu belanghebbende binnenlands belastingplichtige is, heeft de inspecteur terecht de rentebaten ter zake van de lening aan [C BV] en de opbrengst van de beleggingen bij belanghebbende belast. Belanghebbende heeft verder niet gesteld dat de bedragen van de rentebaten niet correct zijn. Daarnaast komen de in aanmerking genomen opbrengsten uit beleggingen in de jaren 2003 tot en met 2005 overeen met de verdichte balansen van belanghebbende over die jaren. De rechtbank ziet dan ook geen reden de aanslagen verder te verminderen dan in 4.4.1 is vermeld.
4.4.7.Met betrekking tot de aanslagen V.66 en V.76 overweegt de rechtbank als volgt. Vast staat dat belanghebbende over deze jaren niet de aan haar uitgereikte aangiftebiljetten heeft ingediend, terwijl zij dat wel had moeten doen. Deze constatering leidt dan tot omkering van de bewijslast als bedoeld in artikel 27e van de AWR (tekst tot 2012). Belanghebbende heeft met hetgeen zij in het geding heeft gebracht de onjuistheid van de uitspraken op bezwaar niet doen blijken.
4.4.8.De omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de inspecteur niet van de verplichting om aannemelijk te maken dat het door hem vastgestelde belastbare inkomens op een redelijke schatting berusten. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende ook in 2006 en 2007 opbrengsten uit beleggingen heeft genoten. De aanslagen dienen dan ook conform de in 4.4.1 genoemde gecorrigeerde belastbare bedragen van € 50.169 (V.66) en € 11.849 (V.76) te worden verminderd.