In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van een verzuimboete die aan belanghebbende, een B.V., was opgelegd wegens het te laat indienen van de aangifte vennootschapsbelasting. De belanghebbende had de aangifte 15 dagen te laat ingediend, waarna de inspecteur een definitieve aanslag oplegde met een te betalen bedrag van nihil. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur ten tijde van het opleggen van de aanslag beschikte over de gegevens van de belanghebbende, die in eerdere jaren ook tot een te betalen bedrag van nihil leidden. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat de opgelegde verzuimboete van € 2.460 niet gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden van het geval.
De rechtbank heeft de boete verminderd tot € 1.000, waarbij zij in aanmerking nam dat de verhoging van de verzuimboete volgens de parlementaire geschiedenis bedoeld is om het aantal bezwaarschriften tegen belastingaanslagen te verminderen. De rechtbank vond dat dit argument in dit geval niet opging, omdat de aangifte voorhanden was. De rechtbank heeft ook de proceskosten van belanghebbende, ter hoogte van € 944, toegewezen en gelast dat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 310 aan haar wordt vergoed.
De uitspraak is gedaan in het kader van een procedure die begon met een uitnodiging aan belanghebbende om aangifte te doen, gevolgd door herinneringen en aanmaningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet tijdig aangifte had gedaan, maar dat de inspecteur de gegevens had die leidden tot een nihil-aanslag. De rechtbank heeft de argumenten van belanghebbende voor matiging van de boete, zoals de geringe termijnoverschrijding en het ontbreken van recidive, meegenomen in haar overwegingen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de boete gematigd.