Op 11 juni 2013 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende in de wrakingskamer, een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door verzoekster in een strafzaak met parketnummer 02-053115-13. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. G.J.J.M. Pick, de politierechter in de strafzaak. Verzoekster was niet in persoon verschenen, maar haar raadsman, mr. R.E. Drenth, was wel aanwezig, evenals de Officier van Justitie, mr. T.C.M. Hendriks. De wraking was gebaseerd op de bewoordingen van de politierechter tijdens de terechtzitting op 22 mei 2013, waarin de politierechter de term 'katvanger' gebruikte voor medeverdachte [medeverdachte 1]. Verzoekster stelde dat deze bewoordingen de schijn van vooringenomenheid wekten en dat de politierechter de feiten had gekwalificeerd voordat het pleidooi was gehoord.
De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van verzoekster zorgvuldig overwogen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de politierechter ter zitting van de wrakingskamer heeft erkend dat zijn gebruik van de term 'katvanger' onhandig was, maar dat dit niet betekende dat hij al een oordeel had geveld over de schuld van verzoekster. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, en dat er uitzonderlijke omstandigheden nodig zijn om aan deze onpartijdigheid te twijfelen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de politierechter in gevaar brachten.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen, met de overweging dat de kans op vrijspraak voor verzoekster niet illusoir was geworden door de opmerkingen van de politierechter. De beslissing werd op dezelfde dag openbaar uitgesproken, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.