ECLI:NL:RBZWB:2013:5367

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
264929 HA RK 13-146
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een strafzaak met betrekking tot de schijn van vooringenomenheid van de politierechter

Op 11 juni 2013 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende in de wrakingskamer, een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door verzoekster in een strafzaak met parketnummer 02-053115-13. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. G.J.J.M. Pick, de politierechter in de strafzaak. Verzoekster was niet in persoon verschenen, maar haar raadsman, mr. R.E. Drenth, was wel aanwezig, evenals de Officier van Justitie, mr. T.C.M. Hendriks. De wraking was gebaseerd op de bewoordingen van de politierechter tijdens de terechtzitting op 22 mei 2013, waarin de politierechter de term 'katvanger' gebruikte voor medeverdachte [medeverdachte 1]. Verzoekster stelde dat deze bewoordingen de schijn van vooringenomenheid wekten en dat de politierechter de feiten had gekwalificeerd voordat het pleidooi was gehoord.

De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van verzoekster zorgvuldig overwogen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de politierechter ter zitting van de wrakingskamer heeft erkend dat zijn gebruik van de term 'katvanger' onhandig was, maar dat dit niet betekende dat hij al een oordeel had geveld over de schuld van verzoekster. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, en dat er uitzonderlijke omstandigheden nodig zijn om aan deze onpartijdigheid te twijfelen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de politierechter in gevaar brachten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen, met de overweging dat de kans op vrijspraak voor verzoekster niet illusoir was geworden door de opmerkingen van de politierechter. De beslissing werd op dezelfde dag openbaar uitgesproken, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 264929 HA RK 13-146
Beslissing van 11 juni 2013 inzake het wrakingsverzoek, ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] aan [adres],
verzoekster,
raadsman: mr. R.E. Drenth, te Breda.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • de processtukken zoals opgenomen in het dossier van de politierechter;
  • het wrakingsverzoek zoals dit blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting van verzoekster bij de politierechter van 22 mei 2013 (hierna: de terechtzitting);
  • de brief met bijlage van de advocaat van 31 mei 2013;
  • de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer ter zitting van 7 juni 2013.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. G.J.J.M. Pick als politierechter (hierna: de politierechter) in de strafzaak tegen verzoekster, met parketnummer 02-053115-13. De politierechter berust niet in het verzoek tot zijn wraking.
2.2.
Verzoekster is niet in persoon verschenen. Wel verschenen is haar raadsman, mr. Drenth (hierna: de raadsman). Tevens is verschenen de Officier van Justitie mr. T.C.M. Hendriks.

3.Motivering

Feiten
3.1.
Tegen verzoekster loopt een strafzaak waarin aan haar overtreding van artikel 3 van de Opiumwet ten laste is gelegd, aangezien in een door haar gekochte woning een hennepkwekerij is aangetroffen. Verzoekster heeft bij de politie verklaard dat zij die woning heeft verhuurd aan [medeverdachte 1]
3.2.
In het proces-verbaal relaas van de politie van 28 januari 2012, proces-verbaalnummer PL202B 2012247161-15, staat dat medeverdachte [medeverdachte 1] is gebruikt als katvanger voor de in 3.1 bedoelde hennepkwekerij.
3.3.
Bij de brief van de advocaat van 31 mei 2013 is een afschrift gevoegd van het proces-verbaal van de terechtzitting, waarop de advocaat handmatig een aantal toevoegingen en een wijziging heeft aangebracht. In betreffend proces-verbaal zijn, inclusief de toevoegingen en de wijziging, onder meer de volgende passages opgenomen:
“De politierechter merkt op dat door niet op te geven bij wie verdachte verbleef ten tijde van de verhuur van haar woning zij hem de mogelijkheid onthoudt daarnaar onderzoek te doen. Hij merkt op dat het er op lijkt dat verdachte iemand in bescherming neemt. Daarna zegt de politierechter dat in het proces-verbaal een verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1], de huurder van de woning, zit, die verklaarde dat hij de plantjes verzorgde. De politierechter zegt dat de politie heeft doorgevraagd over de inrichting van de hennepkwekerij en dat uit diens antwoorden bleek dat hij helemaal niets wist van de hennepkwekerij. Hij is zoals de politie dat noemt een katvanger.
De raadsman van verdachte:
Ik vind uw conclusie dat [medeverdachte 1] helemaal niets wist van de hennepkwekerij en een katvanger is, te vergaand, gelet op het feit dat hij toegeeft te hebben geholpen met opbouwen en de plantjes twee keer in de week water gaf.
De politierechter deelt mede dat hij slechts voorhoudt hetgeen de politie in haar proces-verbaal vermeld. Uit de politieverhoren blijkt dat verdachte [medeverdachte 1] niet wist dat de hennepplantjes in steenwol stonden en dat hij niets wist over de wijze waarop de ventilatie was aangelegd. Als hij de plantjes verzorgde zou hij dat moeten weten. Nu hij dat kennelijk niet weet is het gebruik van de term “katvanger” op zijn plaats. (…)”
Wrakingsgronden
3.4.
Verzoekster stelt dat, door de bewoordingen van de politierechter tijdens de terechtzitting, de politierechter de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. De politierechter zou, alvorens het pleidooi te hebben aangehoord, de feiten hebben gekwalificeerd, terwijl dit in het vonnis zou thuishoren. Verzoekster wijst er op dat de politierechter eerst heeft gezegd dat medeverdachte [medeverdachte 1] van niets wist. Door het gebruik van de term katvanger, zonder enig voorbehoud, zou [medeverdachte 1] door de politierechter als een lege huls worden gekwalificeerd. De politierechter zou [medeverdachte 1] als verdachte diskwalificeren. Dat oordeel maakt de kans op een schuldigverklaring van verzoekster door de politierechter veel groter. Immers, door mede-verdachten te elimineren zou eerder geconcludeerd kunnen worden dat verzoekster schuldig is.
Juridisch kader
3.5.
Gelet op artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.6.
Bij de beoordeling van een verzoek om wraking dient, volgens vaste jurisprudentie, voorop gesteld te worden dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Overwegingen
3.7.
De wrakingskamer zal uitgaan van de juistheid van de in 3.3 aangehaalde weergave van hetgeen ter terechtzitting is gezegd. De politierechter heeft ter zitting van de wrakingskamer gesteld dat de door de raadsman aangebrachte toevoegingen en de wijziging juist kunnen zijn. De wrakingskamer heeft ook geen reden daaraan te twijfelen.
3.8.
De wrakingskamer is van oordeel dat het gebruik van de term katvanger door de politierechter, zoals de politierechter ter zitting van de wrakingskamer heeft erkend, weliswaar als onhandig moet worden aangemerkt, maar dat de politierechter, met het geven van deze kwalificatie, in het onderhavige geval nog geen stelling heeft ingenomen over de schuld van verzoekster en de kans op vrijspraak – zoals de raadsman kennelijk verondersteld – niet illusoir is geworden.

4.Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gedaan op 11 juni 2013, door mr. Th. Peters, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. B.J. Duinhof, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.