In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een BV en de inspecteur van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van kosten in verband met de verkoop van een deelneming. De belanghebbende BV had in 2008 een aanslag vennootschapsbelasting ontvangen, waarbij een bedrag van € 1.400.000 aan kosten voor een externe adviseur was aangemerkt als niet-aftrekbare kosten van vervreemding. De rechtbank heeft onderzocht of deze kosten onder de verkoopkosten van de deelneming vielen, zoals bedoeld in artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
De rechtbank oordeelde dat de kosten van de adviseur niet noodzakelijk waren voor de verkoop van de deelneming, aangezien de verkoop ook zonder deze betaling had plaatsgevonden. De rechtbank baseerde haar oordeel op de parlementaire geschiedenis en eerdere jurisprudentie, waarin werd gesteld dat alleen kosten die direct noodzakelijk zijn voor de verwerving of vervreemding van een deelneming als niet-aftrekbaar moeten worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de kosten van € 1.400.000 aftrekbaar waren, omdat deze niet voldeden aan de criteria voor niet-aftrekbare kosten.
De rechtbank heeft de aanslag vennootschapsbelasting verminderd tot nihil en het verlies voor het jaar 2008 vastgesteld op € 521.902. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 944 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 juli 2013, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.