ECLI:NL:RBZWB:2013:4733

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
AWB-11_5971
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winstuitdeling en onzakelijke transacties tussen vennootschap en aandeelhouder

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2006. De inspecteur had een aanslag opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning, aanmerkelijk belang en sparen en beleggen was vastgesteld. Na bezwaar van de belanghebbende werd de aanslag verminderd, maar het geschil bleef bestaan over de hoogte van de aanslag en de vraag of er sprake was van winstuitdelingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitgaven die de vennootschap voor haar rekening heeft genomen, zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de belanghebbende. Dit betreft onder andere reis-, verblijf- en representatiekosten, alsook transacties met onroerende zaken. De rechtbank oordeelde dat de vennootschap en de belanghebbende zich bewust waren van de onzakelijkheid van de transacties, gezien de jarenlange ervaring van de belanghebbende in de onroerendgoedmarkt. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van winstuitdelingen, die als regulier voordeel bij de belanghebbende in aanmerking moesten worden genomen.

De rechtbank heeft de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 941.784 en de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak benadrukt het belang van zakelijke transacties tussen vennootschappen en hun aandeelhouders en de gevolgen van onzakelijke transacties voor de belastingheffing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 11/5971
uitspraak van 18 juni 2013
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaats 1], belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Goes, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2006 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.433, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.816.652 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 19.626.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 november 2011 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.366.652 met handhaving van de overige elementen.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 25 november 2011, ontvangen bij de rechtbank op 29 november 2011, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd. De inspecteur heeft bij brief van 6 juni 2012 medegedeeld geen conclusie van dupliek in te dienen.
1.6.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2013 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, ter bijstand vergezeld van zijn dochter [dochter], zijn gemachtigde [gemachtigde ], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Middelburg, en [taxateur S] (taxateur) en namens de inspecteur, [gemachtigden], [taxateur K] (taxateur) en [taxateur O] (taxateur). Gelijktijdig zijn behandeld de zaken met procedurenummers 11/5970 tot en met 11/5972 en 11/6159 tot en met 11/6161. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op dezelfde dag als deze uitspraak aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is gehuwd en heeft vier kinderen.
2.2.
Belanghebbende is directeur enig aandeelhouder van [A BV] (hierna: [A BV]). De activiteiten van deze vennootschap bestaan uit de exploitatie van onroerende goederen en het beleggen in effecten en leningen.
2.3.
Op 14 juli 2009 heeft de inspecteur een boekenonderzoek bij [A BV] ingesteld. Onderzocht is ondermeer de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting 2006 tot en met 2007, en de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken 2006 en 2007. Het onderzoek heeft zich op bepaalde punten eveneens uitgestrekt over de aangifte vennootschapsbelasting 2005.
2.4.
Naar aanleiding van voornoemd boekenonderzoek heeft de inspecteur over de jaren 2005 tot en met 2007 winstuitdelingen gesteld met betrekking tot de reis-, verblijf- en representatiekosten, onroerend goed en kosten van een verbouwing en van een feest.
2.5.
Reis-, verblijf- en representatiekosten
Blijkens het controlerapport bedroeg het totale bedrag van de grootboekrekening reis-, verblijf- en representatiekosten in die jaren:
2005: € 144.048
2006: € 187.968
2007: € 152.584
Met betrekking tot vennootschapsbelasting over het jaar 2006 heeft dit geleid tot een correctie van € 150.000. Ten aanzien van de inkomstenbelasting heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een winstuitdeling tot dit bedrag.
2.6.
Onroerende zaken
[adres 1] te [plaats 2]
2.6.1.
Dit pand is tussen derden verkocht op 15 januari 2004 voor € 670.000. Het pand werd vanaf januari 2004 verhuurd voor € 65.000 per jaar. De zoon van belanghebbende, [zoon], heeft het pand op 15 april 2004 in verhuurde staat gekocht voor € 750.000. De huurder heeft het pand in de loop van 2005 verlaten. [A BV] heeft daarna bovengenoemd pand op 1 juni 2006 in onverhuurde staat gekocht van [zoon] voor € 840.000. Met ingang van 2008 is het pand weer verhuurd, voor € 54.000 per jaar.
2.6.2.
De woz-waarde van het pand was per waardepeildatum 1 januari 2007 € 790.000.
2.6.3.
[A BV] heeft het pand op 25 januari 2007 bij openbare inschrijving te koop aangeboden. De hoogste bieding was € 634.000 en is niet geaccepteerd.
2.6.4.
Door de inspecteur is de waarde van het pand per 1 juni 2006 getaxeerd op € 650.000. Deze waarde is gebaseerd op de bieding bij openbare verkoop en de kapitalisatiewaarde bij een gerealiseerde huurprijs van € 54.000 per jaar.
2.6.5.
Volgens de inspecteur heeft de BV bij de aankoop van het pand de zoon van belanghebbende bewust bevoordeeld en is sprake van een uitdeling aan belanghebbende tot een bedrag van € 190.000. Voor de winstbepaling van [A BV] heeft dit geleid tot een correctie op de afschrijving op het pand van € 2.770.
[adres 2] te [plaats 1]
2.6.6.
In 2003 heeft [A BV] het kantoorpand [adres 2] te [plaats 1] gekocht voor € 3.200.000 exclusief omzetbelasting. Op het moment dat de akte verleden is, was het pand nog niet in gebruik, maar was al wel een huurovereenkomst gesloten met [W], met ingang van 1 november 2003, tegen een huurprijs van € 250.000 per jaar.
2.6.7.
Op 9 augustus 2006 heeft [A BV] het pand verkocht voor € 2.200.000 vrij op naam aan [dochter] en haar kinderen, dochter en kleinkinderen van belanghebbende. De netto opbrengst bedroeg € 2.070.480.
2.6.8.
Voor de koopsom is uitgegaan van een taxatierapport van taxateur [taxateur S] (hierna: [taxateur S]). De taxatie is verricht op 7 december 2005 en in het rapport is de waarde vastgesteld op € 2.275.000. Door de inspecteur is de waarde van het pand per 9 augustus 2006 getaxeerd op € 2.900.000. Beide rapporten gaan uit van de geïndexeerde huurprijs van € 252.965. In het taxatierapport van belanghebbende wordt uitgegaan van een rendementsfactor van 9. De inspecteur hanteert een rendementsfactor van 11,5.
2.6.9.
In het taxatierapport van belanghebbende is ten aanzien van de rendementsfactor het volgende opgenomen:
“Het gebouw is specifiek ontworpen voor de huidige gebruiker en kan niet als universeel kantoor in de markt worden geplaatst. Door de op handen zijnde reorganisatie, sanering en concentratie van de vestigingen van de huidige huurder, [W], is het niet waarschijnlijk dat de huurovereenkomst wordt verlengd, in ieder geval niet voor een lange periode. Voor een volgende huurder zal het gebouw een grondige verbouwing moeten ondergaan. Het is voorspelbaar dat het huurniveau niet kan worden gehandhaafd. Zeker zullen de verbouwkosten (aanpassingen) en de daarbij te verwachten leegstand niet op korte termijn kunnen worden gecompenseerd. Gezien het voorgemelde zijn wij van mening dat de waarde van het object 10% lager is dan volgens gebruikelijk rekenmodel.”
2.6.10.
Bij brief van 21 december 2007 heeft [W] de huur per 1 november 2008 opgezegd. Het pand heeft leeggestaan tot 2010, toen is het weer verhuurd voor een huurprijs van € 299.250 per jaar. In september 2010 is de nieuwe huurder voor het pand gevonden die het pand in december 2010 in gebruik heeft genomen. De huurder heeft een huurvrije periode bedongen en heeft in juli 2011 voor het eerst huur betaald.
2.6.11.
De woz-waarde van het pand was per waardepeildatum 1 januari 2007 € 2.755.000.
2.6.12.
Volgens de inspecteur heeft de BV bij de verkoop van het pand de dochter en kleinkinderen van belanghebbende bewust bevoordeeld en is sprake van een uitdeling aan belanghebbende tot een bedrag van € 829.520. Dat is het verschil tussen de door hem getaxeerde waarde (€ 2.900.000) en de netto opbrengst (€ 2.070.480) van het pand.
[adres 3] en [adres 4] te [plaats 3]
2.6.13.
Op 15 december 2006 heeft [A BV] bovengenoemde panden verkocht aan [zoon]. De verkoopsom bedroeg € 860.000 vrij op naam. De netto opbrengst bedroeg € 808.526. De panden bestaan uit een bedrijfsgebouw met opslagloods, erf en woning. Ten tijde van de verkoop is het bedrijfsgebouw verhuurd voor een huurprijs van € 112.618 per jaar aan [B BV ]. Belanghebbende was voorheen (middellijk) aandeelhouder en directeur van [B BV ]. De woning is ten tijde van de verkoop eveneens verhuurd voor een huurprijs van € 296 per maand.
2.6.14.
[A BV] heeft de koopsom gebaseerd op het taxatierapport van taxateur [taxateur S]. De taxatie is verricht op 16 oktober 2006 en in het taxatierapport is de waarde bepaald op € 860.000. In het taxatierapport is verder opgenomen dat de huidige huurder te kennen had gegeven de huur niet te verlengen en uit navraag bij de gemeente zou gebleken zijn dat na de verhuizing van de huidige huurder de kans klein was dat de huidige bestemming gehandhaafd zou blijven in verband met de omliggende woonwijk.
2.6.15.
Door de inspecteur is de waarde van het pand getaxeerd op € 985.000 per 15 december 2006, waarvan € 860.000 voor het bedrijfscomplex en € 125.000 voor de woning. Bij de waardering is uitgegaan van een voortgezette verhuur tegen dezelfde huurprijs, maar met een andere onderverdeling van de huurprijzen. Een redelijke huur voor de woning is gesteld op € 500 per maand en voor het bedrijfsgedeelte op € 107.618 per jaar.
2.6.16.
Volgens de inspecteur heeft de BV bij de aankoop van het pand de zoon van belanghebbende bewust bevoordeeld en is sprake van een uitdeling aan belanghebbende tot een bedrag van € 176.474 . Dat is het verschil tussen de door hem getaxeerde waarde (€ 985.000) en de netto opbrengst (€ 808.526) van het pand.
2.7.
Kosten verbouwing kantoorpand [adres 5] te [plaats 4]
2.7.1.
[A BV] heeft in 2006 € 45.158,40 aan kosten ten laste van het resultaat van [A BV] gebracht als verbouwingskosten van de toiletgroep en het portaal van het bovengenoemde kantoorpand. De verbouwing is verricht door aannemer [aannemer]. Over de hoogte van de kosten die [aannemer] in rekening heeft gebracht, is in 2007 geprocedeerd.
2.7.2.
Na onderzoek van de inspecteur bij de aannemer van de opdracht van de verbouwing, [aannemer], en inzage in het procesdossier van belanghebbende tegen [aannemer], is gebleken dat een aanzienlijk deel van de door [aannemer] gefactureerde bedragen betrekking hadden op een verbouwing van de privé woning van belanghebbende. De inspecteur heeft bij [A BV] in 2006 € 19.587,78 gecorrigeerd omdat dat bedrag zou zien op privé-uitgaven. Ten aanzien van de inkomstenbelasting heeft hij zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een winstuitdeling. Belanghebbende heeft de kosten in een later jaar aan [A BV] terugbetaald.
2.8.
Kosten feest
2.8.1.
Door een watersportbedrijf zijn aan [A BV] kosten gefactureerd ten bedrage van € 1.071 die ten laste van het resultaat van [A BV] zijn gebracht. Volgens belanghebbende zijn dit kosten voor een feestje met niet nader genoemde relaties. De inspecteur heeft het voormelde bedrag gecorrigeerd. Ten aanzien van de inkomstenbelasting heeft hij zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een winstuitdeling. Belanghebbende heeft de kosten in een later jaar aan [A BV] terugbetaald.

3.Geschil

3.1.
In geschil is:
Of ten aanzien van de opgevoerde reis-, verblijf- en representatiekosten sprake is van een winstuitdeling?
Of de transacties met de onroerende zaken tegen zakelijke prijzen hebben plaatsgevonden en indien en voor zover deze prijzen onzakelijk zijn geweest ze als winstuitdelingen moeten worden beschouwd.
Of ten aanzien van de verbouwing aan de [adres 5] sprake is van een uitdeling?
Of ten aanzien van de kosten van het feest sprake is van een uitdeling?
Indien vraag 3 en 4 met ja moeten worden beantwoord: of door terugbetaling van de kosten van het feest en de verbouwing aan [A BV] de winstuitdelingen kunnen worden teruggenomen?
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Artikel 4.12 van de Wet IB 2001 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Inkomen uit aanmerkelijk is het gezamenlijke bedrag van:
a.
de voordelen die worden getrokken uit tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen (reguliere voordelen), verminderd met de aftrekbare kosten (…)”.
4.2.
Een onzakelijke transactie tussen een vennootschap en haar aanmerkelijk belanghouder, waarbij de vennootschap zich een voordeel laat ontgaan ten gunste van haar aandeelhouder of waarbij de vennootschap kosten van de aandeelhouder voor haar rekening neemt, wordt beschouwd als een winstuitdeling door die vennootschap welke wordt aangemerkt als regulier voordeel als bedoeld in artikel 4.12 van de Wet IB 2001 voornoemd. Naar vaste jurisprudentie (Hoge Raad 4 mei 1983, BNB 1983/233) is daarbij vereist dat zowel de vennootschap als haar aandeelhouder zich van de bevoordeling bewust zijn geweest of redelijkerwijs bewust hadden moeten zijn. De bewijslast dat er sprake is van een uitdeling rust op de inspecteur.
Reis-, verblijf- en representatiekosten
4.3.
Bij uitspraak van heden, procedurenummer 11/6160, inzake de aan [A BV] opgelegde navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2006 heeft de rechtbank met betrekking tot de reis-, verblijf- en representatiekosten geoordeeld dat de uitgaven ter hoogte van de correctie zijn gedaan ter bevrediging van persoonlijke behoeften van de directeur groot aandeelhouder (belanghebbende). De rechtbank acht het voorts aannemelijk, gelet op het privé karakter van de kosten die ten laste van het resultaat van [A BV] zijn gebracht, dat belanghebbende in zijn positie als directeur groot aandeelhouder en [A BV] zich hiervan bewust zijn geweest. Er is sprake van een winstuitdeling die bij belanghebbende als regulier voordeel in aanmerking dient te worden genomen.
Onroerende zaken
4.4.
Eveneens bij uitspraak van heden, procedurenummer 11/6160, inzake de aan [A BV] opgelegde navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2006 heeft de rechtbank met betrekking tot de transacties met de onroerende zaken geoordeeld dat [A BV] onzakelijk heeft gehandeld voor zover de overeengekomen prijzen van de onroerende zaken afwijken van de waarde in het economisch verkeer. De rechtbank heeft in die procedure hieraan de conclusie verbonden dat [A BV] ter bevoordeling van haar aandeelhouder in de vorm van een aan diens zoon en dochter toekomend prijsvoordeel, heeft gehandeld. De rechtbank acht voor de onderhavige procedure aannemelijk dat [A BV] en belanghebbende zich hiervan bewust moeten zijn geweest, gelet op belanghebbendes jarenlange kennis en ervaring in de onroerendgoedmarkt. Er is derhalve sprake van winstuitdelingen die bij belanghebbende als regulier voordeel in aanmerking moeten worden genomen.
Met betrekking tot de hoogte van de gestelde uitdelingen is het beroep in die procedure gegrond verklaard, aangezien de inspecteur noch belanghebbende de waarden in het economisch verkeer van de panden aannemelijk heeft gemaakt. Voor de inkomstenbelasting dienen de uitdelingen gesteld te worden op:
[adres 1]: € 840.000 -/- € 780.000 €  60.000
[adres 2]: € 2.656.132 -/- € 2.070.480 €  585.652
[adres 3] en 4:  € 934.000 -/- € 808.526
€  125.474
Totaal € 771.126
Nu voor de uitdelingen in verband met deze transacties was gecorrigeerd € 190.000 + € 829.520 + 176.474 of € 1.195.994 is het inkomen € 424.868 te hoog vastgesteld.
4.5.
Verbouwingskosten [adres 5]
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat de uitgaven zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van belanghebbende. Uit de stukken van het geding blijkt namelijk dat de uitgaven zijn gedaan voor de verbouwing van de privé woning van belanghebbende. Belanghebbende heeft voorts geen argumenten naar voren gebracht die tot een andersluidend oordeel zouden moeten nopen. De rechtbank acht aannemelijk dat zowel belanghebbende als [A BV] zich ervan bewust zijn geweest, dat [A BV], door de onderhavige kosten voor haar rekening te nemen, voordelen deed toekomen aan belanghebbende die voor haar een uitdeling van winst vormen.
4.6.
Kosten feest
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat de uitgaven zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van belanghebbende. De enkele stelling van belanghebbende dat dit feest (mede) georganiseerd is voor zakenrelaties, zonder te vermelden welke zakenrelaties en in welk verband, is onvoldoende om tot een andersluidend oordeel te komen. De rechtbank acht aannemelijk dat zowel belanghebbende als [A BV] zich ervan bewust zijn geweest, dat [A BV], door de onderhavige kosten voor haar rekening te nemen, voordelen deed toekomen aan belanghebbende die voor haar een uitdeling van winst vormen.
4.7.
Het gegeven dat belanghebbende in een later jaar de kosten heeft terugbetaald aan [A BV] maakt de winstuitdeling niet ongedaan. Het karakter van een uitdeling van winst blijft behouden nu er ten tijde van de uitdeling (in 2006) op belanghebbende geen (terug)betalingsverplichting rustte op grond van de wet of uit hoofde van een overeenkomst (Hoge Raad 17 maart 1993, nr. 28 943, BNB 1993/144). Het gelijk is op dit punt aan de zijde van de inspecteur.
4.8.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard. Het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang moet worden verminderd met € 424.868 tot € 941.784.

5.Proceskosten

5.1.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank beschouwt de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers 11/5970 tot en met 11/5972 en 11/6159 tot en met 11/6161 als samenhangend in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In twee van deze zaken is het beroep gegrond verklaard. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.650 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het voeren van een hoorgesprek met een waarde van € 235, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van de conclusie van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1). Nu in twee van de zes zaken het beroep gegrond is, wordt aan de onderhavige zaak daarvan de helft toegerekend, € 825.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 941.784 met handhaving van de overige elementen;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 825;
  • gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 18 juni 2013 door mr.drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. W. Brouwer, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.A. Mandemakers, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 27 juni 2013
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.