In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2005. De inspecteur had de navorderingsaanslag opgelegd omdat hij van mening was dat er sprake was van een winstuitdeling aan de belanghebbende, die directeur en enig aandeelhouder was van [A BV]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitgaven die door de vennootschap zijn gedaan, ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de belanghebbende zijn gedaan. Dit leidde tot de conclusie dat er inderdaad sprake was van een winstuitdeling, die als regulier voordeel in aanmerking is genomen. De rechtbank oordeelde dat het karakter van de winstuitdeling niet verdwijnt door een latere terugbetaling aan de vennootschap, aangezien er geen terugbetalingsverplichting bestond op het moment van de uitdeling. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en bevestigde de navorderingsaanslag zoals opgelegd door de inspecteur.