ECLI:NL:RBZWB:2013:4676

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
AWB-11_5972
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winstuitdeling en terugbetaling in de inkomstenbelasting bij aanmerkelijk belang

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2005. De inspecteur had de navorderingsaanslag opgelegd omdat hij van mening was dat er sprake was van een winstuitdeling aan de belanghebbende, die directeur en enig aandeelhouder was van [A BV]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitgaven die door de vennootschap zijn gedaan, ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de belanghebbende zijn gedaan. Dit leidde tot de conclusie dat er inderdaad sprake was van een winstuitdeling, die als regulier voordeel in aanmerking is genomen. De rechtbank oordeelde dat het karakter van de winstuitdeling niet verdwijnt door een latere terugbetaling aan de vennootschap, aangezien er geen terugbetalingsverplichting bestond op het moment van de uitdeling. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en bevestigde de navorderingsaanslag zoals opgelegd door de inspecteur.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 11/5972
uitspraak van 18 juni 2013
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Goes, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2005 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang nader is vastgesteld op € 136.677. De overige elementen van de aanslag zijn niet gewijzigd.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 november 2011 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 25 november 2011, ontvangen bij de rechtbank op 29 november 2011, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd. De inspecteur heeft bij brief van 6 juni 2012 medegedeeld geen conclusie van dupliek in te dienen.
1.6.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2013 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, ter bijstand vergezeld van zijn dochter [dochter], zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Middelburg, en [taxateur S] (taxateur) en namens de inspecteur, [gemachtigden], [taxateur K] (taxateur) en [taxateur O] (taxateur). Gelijktijdig zijn behandeld de zaken met procedurenummers 11/5970 tot en met 11/5972 en 11/6159 tot en met 11/6161. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op dezelfde dag als deze uitspraak aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is gehuwd en heeft vier kinderen.
2.2.
Belanghebbende is directeur enig aandeelhouder van [A BV] (hierna: [A BV]). De activiteiten van deze vennootschap bestaan uit de exploitatie van onroerende zaken en het beleggen in effecten en leningen.
2.3.
Op 14 juli 2009 heeft de inspecteur een boekenonderzoek bij [A BV] ingesteld. Onderzocht is ondermeer de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting 2006 & 2007, waarbij het onderzoek zich op bepaalde punten ook heeft uitgestrekt over de aangifte vennootschapsbelasting 2005.
2.4.
Naar aanleiding van voornoemd boekenonderzoek heeft de inspecteur over de jaren 2005 tot en met 2007 correcties aangebracht ten aanzien van de reis-, verblijf- en representatiekosten. Blijkens het controlerapport bedroeg het totale bedrag van de grootboekrekening reis-, verblijf- en representatiekosten in die jaren:
2005: € 144.048
2006: € 187.968
2007: € 152.584
Voor de vennootschapsbelasting over het jaar 2005 van [A BV] heeft dit geleid tot een correctie van € 125.000. Ten aanzien van de inkomstenbelasting heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een winstuitdeling tot dit bedrag.
2.5.
Belanghebbende bezit in privé een zeilboot. Hiermee neemt hij regelmatig deel aan zeilwedstrijden. In het jaar 2005 heeft [A BV] € 11.677 betaald aan [fabrikant], een fabrikant van zeilen. Voor dit bedrag zijn zeilen aangekocht voor de boot van belanghebbende. Ten aanzien van de vennootschapsbelasting is dit bedrag gecorrigeerd. Belanghebbende heeft het bedrag in een later jaar aan [A BV] terugbetaald.
2.6.
Naar aanleiding van hetde boekenonderzoek en de hiervoor weergegeven correcties heeft de inspecteur zich ten aanzien van de inkomstenbelasting op het standpunt gesteld dat er sprake is van winstuitdelingen. De navorderingsaanslag inkomstenbelasting is daarom opgelegd naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 136.677.

3.Geschil

3.1.
In geschil is:
Of ten aanzien van de opgevoerde reis-, verblijf- en representatiekosten en de kosten van de boot bij [A BV], sprake is van een winstuitdeling?
Zo ja, of door terugbetaling van de kosten van de boot aan [A BV] de winstuitdeling is teruggenomen?
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag uit aanmerkelijk belang van nihil. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Artikel 4.12 van de Wet IB 2001 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Inkomen uit aanmerkelijk is het gezamenlijke bedrag van:
a.
de voordelen die worden getrokken uit tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen (reguliere voordelen), verminderd met de aftrekbare kosten (…)”.
4.2.
Een onzakelijke transactie tussen een vennootschap en haar aanmerkelijk belanghouder, waarbij de vennootschap zich een voordeel laat ontgaan ten gunste van haar aandeelhouder of waarbij de vennootschap kosten van de aandeelhouder voor haar rekening neemt, wordt beschouwd als een winstuitdeling door die vennootschap welke wordt aangemerkt als regulier voordeel als bedoeld in artikel 4.12 van de Wet IB 2001 voornoemd. Naar vaste jurisprudentie (Hoge Raad 4 mei 1983, BNB 1983/233) is daarbij vereist dat zowel de vennootschap als haar aandeelhouder zich van de bevoordeling bewust zijn geweest of redelijkerwijs bewust hadden moeten zijn. De bewijslast dat er sprake is van een uitdeling rust op de inspecteur.
4.3.
Bij uitspraak van heden, procedurenummer 11/6159, inzake de aan [A BV] opgelegde navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2005 heeft de rechtbank met betrekking tot de reis-, verblijf- en representatiekosten geoordeeld dat de uitgaven ter hoogte van de correctie zijn gedaan ter bevrediging van persoonlijke behoeften van de directeur groot aandeelhouder (belanghebbende). De rechtbank acht het voorts aannemelijk, gelet op het privé karakter van de kosten die ten laste van het resultaat van [A BV] zijn gebracht, dat belanghebbende in zijn positie als directeur groot aandeelhouder en [A BV] zich hiervan bewust zijn geweest. Er is sprake van een winstuitdeling die bij belanghebbende terecht als regulier voordeel in aanmerking is genomen.
4.4.
Ten aanzien van de kosten van de zeilboot overweegt de rechtbank als volgt. De bewijslast dat sprake is geweest van zakelijke kosten, rust op belanghebbende c.q. [A BV]. [A BV] heeft die stelling in beroep laten varen. Uit de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is niet aannemelijk geworden dat een zakelijk doel met deze uitgaven is gediend. De enkele stelling van belanghebbende dat bij uitjes met zijn boot de helft van de gasten uit zakelijke relaties bestaat, is daartoe onvoldoende. Gelet op de aard van de uitgaven acht de rechtbank aannemelijk dat de uitgaven zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van belanghebbende. Zowel belanghebbende, in zijn positie als directeur groot aandeelhouder, als [A BV] moeten zich hiervan bewust zijn geweest. Er is sprake van een winstuitdeling die bij belanghebbende terecht als regulier voordeel in aanmerking is genomen.
4.5.
Het gegeven dat belanghebbende in een later jaar de kosten heeft terugbetaald aan [A BV] maakt de winstuitdeling niet ongedaan. Het karakter van een uitdeling van winst blijft behouden nu er ten tijde van de uitdeling (in 2005) op belanghebbende geen (terug)betalingsverplichting rustte op grond van de wet of uit hoofde van een overeenkomst (Hoge Raad 17 maart 1993, nr. 28 943, BNB 1993/144). Het gelijk is aan de zijde van de inspecteur.
4.6.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 18 juni 2013 door mr.drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. W. Brouwer, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.A. Mandemakers, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 27 juni 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.