ECLI:NL:RBZWB:2013:4668

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
AWB-12_6471
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde en proceskostenvergoeding in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juni 2013 uitspraak gedaan in een WOZ-zaak, waarbij belanghebbende in beroep ging tegen de vastgestelde waarde van zijn onroerende zaak door de heffingsambtenaar van de gemeente Etten-Leur. De rechtbank oordeelde dat het beroep ontvankelijk was, ondanks de 'no cure no pay'-overeenkomst tussen belanghebbende en zijn gemachtigde. De rechtbank stelde vast dat belanghebbende recht had op vergoeding van de kosten die hij had gemaakt in de bezwaarfase, inclusief de kosten voor een taxatierapport. De heffingsambtenaar had eerder de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 373.000, maar na bezwaar was deze verlaagd naar € 330.000. De rechtbank vernietigde het besluit van de heffingsambtenaar en veroordeelde deze tot betaling van de proceskosten van belanghebbende, die in totaal € 944 bedroegen, inclusief het griffierecht van € 42. De rechtbank overwoog dat de gemaakte kosten voor het bijwonen van de hoorzitting en het taxatierapport redelijk waren en dat de heffingsambtenaar geen bijzondere omstandigheden had aangetoond die een afwijking van de forfaitaire regeling rechtvaardigden. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang, ook wanneer de kosten door een derde partij worden vergoed, en bevestigt dat rechtsbijstand op basis van 'no cure no pay' voor vergoeding in aanmerking komt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 12/6471
uitspraak van 11 juni 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[woonplaats], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Etten-Leur,
de heffingsambtenaar.
12/6471
Het bestreden besluit
Het besluit van de heffingsambtenaar van 19 oktober 2012 op het verzoek van belanghebbende om vergoeding van de kosten in bezwaar (hierna: het besluit).
Zitting
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten.

1.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 944;
  • gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats], per waardepeildatum 1 januari 2011, vastgesteld voor het kalenderjaar 2012 op € 373.000. In het desbetreffende geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen 2012 bekend gemaakt. In de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 19 oktober 2012 heeft de heffingsambtenaar de waarde verminderd tot € 330.000 en de aanslag dienovereenkomstig verminderd.
2.2.
Bij de uitspraken op bezwaar is aan belanghebbende met verwijzing naar het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) een proceskostenvergoeding toegekend van € 490,66. De heffingsambtenaar heeft dit bedrag als volgt gespecificeerd:
  • Voor het indienen van de bezwaarschriften is 1 punt toegekend, met een waarde per punt van € 218 en een wegingsfactor 1.
  • Voor het bijwonen van de hoorzitting is 1 punt toegekend, met een waarde per punt van € 218 en een wegingsfactor 1. Omdat tijdens de hoorzitting zeven objecten zijn behandeld en de waarde van drie van die objecten bij uitspraak op bezwaar is verlaagd, heeft de heffingsambtenaar belanghebbende 1/3e deel van € 218 aan vergoeding toegekend, te weten € 72,66.
  • Voor het taxatierapport is uitgegaan van een tijdsbesteding van vier uur tegen een tarief inclusief omzetbelasting van € 50 per uur, derhalve in totaal € 200.
2.3.
In geschil is de hoogte van de vergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting en de vergoeding voor de kosten van het taxatierapport.
Vooraf
2.4.
De heffingsambtenaar heeft gesteld dat het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van een procesbelang. De heffingsambtenaar heeft daarvoor verwezen naar de website van de gemachtigde. Hierop staat, blijkens de stukken van het geding, het volgende vermeld:
“FAQ
(…)
De dienstverlening van WOZ-specialisten is kosteloos, hoe kan dat?
Iedereen die eigenaar is van een onroerende zaak kan in bezwaar en of beroep gaan tegen zijn WOZ-waarde. Op grond van de wet kunt u ervoor kiezen om dit uit handen te geven aan juristen. Wanneer uw bezwaar en / of beroep gegrond wordt verklaard, is de gemeente verplicht u daarvoor een kostenvergoeding toe te kennen. Door de werkwijze van WOZ-specialisten, dekt deze vergoeding onze kosten. Wijst de gemeente het bezwaar en / of beroep af, dan neemt WOZ-specialisten de gemaakte kosten volledig voor haar rekening. U betaalt zelf dus helemaal niets!”
De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet is gekomen en de dienstverlening van gemachtigde voor belanghebbende helemaal gratis is. Hieraan verbindt de heffingsambtenaar de gevolgtrekking dat belanghebbende geen belang bij de beoordeling van zijn beroep heeft.
2.5.
De rechtbank acht het beroep ontvankelijk en overweegt daartoe als volgt. Uit onder meer het arrest van de Hoge Raad van 27 november 2009, nr. 08/00316, LJN BJ7919, BNB 2010/60 vloeit voort dat het mogelijk is om uitsluitend in (hoger) beroep te komen tegen de beslissing over de vergoeding van proceskosten. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dat ook voor de kosten in de bezwaarfase, zoals bedoeld in artikel 7:15 van de Awb. Om voor vergoeding van kosten als bedoeld in artikel 7:15 en 8:75 eerste lid van de Awb in aanmerking te kunnen komen, moeten er door een belanghebbende wel kosten zijn verschuldigd voor het inschakelen van een deskundige. Uit onder meer het arrest van de Hoge Raad van 7 oktober 2011, nr. 10/05199, LJN BT6841, BNB 2011/281 volgt dat rechtsbijstand op basis van “no cure no pay” voor vergoeding in aanmerking komt. “No cure no pay” is immers een systeem waarbij, indien de procedure wordt gewonnen, er door de belanghebbende kosten worden gemaakt. De overeenkomst tussen belanghebbende en de gemachtigde brengt mee dat indien het bezwaar gegrond wordt verklaard en de heffingsambtenaar op grond daarvan een kostenvergoeding aan belanghebbende toekent, er kosten worden gemaakt voor het inschakelen van de gemachtigde. Hieruit volgt dat belanghebbende kosten heeft gemaakt in de bezwaarprocedure, zodat hij recht heeft op vergoeding van die kosten. De omstandigheid dat belanghebbende niet méér hoeft te betalen aan de gemachtigde dan (uiteindelijk) door de heffingsambtenaar wordt vergoed, is onvoldoende reden om te oordelen dat belanghebbende in beroep geen belang heeft (vergelijk HR 13 juli 2012, nr. 11/02035, LJN BX0904, BNB 2012/256). Het feit dat belanghebbende het eventueel te ontvangen bedrag als gevolg van een overeenkomst met de gemachtigde moet doorbetalen aan de gemachtigde, maakt weliswaar het economische belang van belanghebbende feitelijk nihil, maar dat doet niet af aan het procesbelang van belanghebbende. Dat geldt ook voor het geval de afspraak zou zijn gemaakt dat een eventuele proceskostenvergoeding aan de gemachtigde kan worden uitbetaald (vergelijk HR 16 november 2012, nr. 11/02517, LJN BY2770). Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende een belang heeft bij de onderhavige procedure. De rechtbank zal de zaak hierna inhoudelijk behandelen.
Kosten voor het verschijnen op de hoorzitting
2.6.
Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat tijdens de hoorzitting verschillende objecten van verschillende belastingplichtigen zijn behandeld. Daarmee verschilt de situatie van die in het arrest van de Hoge Raad van 28 november 2003, nr. 39.216, LJN AN9083 en de uitspraak van Hof ’s‑Hertogenbosch van 13 januari 2012, nr. 11/00115, LJN BV8493 waarop de heffingsambtenaar zich beroept. De verwijzing naar voornoemde rechtspraak kan de heffingsambtenaar dan ook niet baten.
2.7.
Voor dat geval heeft de heffingsambtenaar zich op het standpunt gesteld dat de kosten voor het verschijnen op de hoorzitting door de gemachtigde niet in redelijkheid zijn gemaakt en om die reden niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ter onderbouwing van de onredelijkheid van het maken van de kosten heeft de heffingsambtenaar aangevoerd dat:
  • in de bezwaarschriften van deze gemachtigde standaard wordt verzocht om te worden gehoord;
  • de gemachtigde tijdens de hoorzitting geen nieuwe inzichten naar voren heeft gebracht die hebben geleid tot een lagere waarde dan de reeds in de concept-uitspraak vermelde verlaagde waarde;
  • de behandeling van de onderhavige zaak tijdens de hoorzitting slechts enkele minuten heeft geduurd;
  • geen hoorzitting hoefde plaats te vinden nu het beroep niet is gericht tegen de bij uitspraak vastgestelde waarde, terwijl die waarde niet lager is dan de waarde die was vermeld in de conceptuitspraak die voorafgaand aan het hoorgesprek is toegezonden.
2.8.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende ervan mocht uitgaan dat het bijwonen van de hoorzitting door de gemachtigde een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige uitkomst van het geschil. Het maken van kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het bijwonen van de hoorzitting acht de rechtbank dan ook redelijk. Voor wat betreft de hoogte van de kosten wijst de rechtbank erop dat gekozen is voor een forfaitaire regeling, waarbij wordt geabstraheerd van de daadwerkelijk gemaakte kosten. De in 2.7 vermelde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, vormen naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bpb die afwijking van de forfaitaire regeling rechtvaardigen. Voor het bijwonen van de gemachtigde van de hoorzitting in de onderhavige zaak acht de rechtbank de vergoeding op basis van 1 punt en een wegingsfactor 1 redelijk.
Kosten van het taxatierapport
2.9.
Volgens belanghebbende dient het gehanteerde uurtarief van € 50 te worden vermeerderd met omzetbelasting. Niet in geschil is dat de tijdsbesteding van de taxateur vier uren bedraagt.
2.10.
De heffingsambtenaar heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de kosten niet in redelijkheid zijn gemaakt nu het indienen van een taxatierapport in de bezwaarfase niet noodzakelijk is. Subsidiair heeft de heffingsambtenaar gesteld dat de kosten van het taxatierapport niet voor vergoeding in aanmerking komen nu de werkzaamheden van de deskundige (taxateur), gelet op de wijze waarop hij voor zijn werkzaamheden wordt betaald, niet onafhankelijk en onpartijdig zijn uitgevoerd. Aan beide stellingen gaat de rechtbank voorbij. De rechtbank acht het redelijk dat in de bezwaarfase, ter onderbouwing van het in bezwaar verdedigde standpunt, een taxatierapport is opgesteld. Tevens heeft de rechtbank geen reden aan de deskundigheid van de taxateur te twijfelen. Hetgeen de heffingsambtenaar verder heeft gesteld, staat naar het oordeel van de rechtbank toekenning van een vergoeding van taxatiekosten niet in de weg.
2.11.
Voor dat geval heeft de heffingsambtenaar gesteld dat terecht een tarief van € 50 inclusief BTW is gehanteerd. Hiertoe is aangevoerd dat de richtlijnen van de Hoven op het moment van toekenning van de vergoeding nog niet bestonden. Dat feit vormt naar het oordeel van de rechtbank geen geldige reden om het uurtarief te stellen op de door de heffingsambtenaar bepleite omvang. De rechtbank ziet geen reden voor afwijking van de op www.rechtspraak.nl gepubliceerde Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties. Derhalve bestaat recht op een vergoeding van 4 uren maal het uurtarief van € 50 met verhoging van 19% BTW, zijnde € 238.
Resumerend
2.12.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard. De rechtbank vindt hierin aanleiding de heffingsambtenaar (tevens) te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
2.13.
Voor wat betreft de hoogte van de proceskostenvergoeding gaat de rechtbank uit van een waarde per punt van € 235 voor de bezwaarfase en € 472 voor de beroepsfase. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. De waarde per punt, vermeld in onderdeel B1 van de bijlage bij het Bpb, is verhoogd bij besluit van 20 december 2012, Stb. 2012, 683. Deze wijziging is volgens het besluit van 20 december 2012, Stb. 2012, 684, met ingang van 1 januari 2013 in werking getreden. Laatstgenoemd besluit bevat ten aanzien van dit tarief geen voorschriften van overgangsrecht. In overeenstemming met de inmiddels door de Hoven gevolgde lijn (zie o.a. Hof ’s-Hertogenbosch 12 april 2013, nr. 12/00341, LJN BZ8512 en Hof Arnhem 15 januari 2013, nr. 12/00255, LJN BY9478), dient te gelden dat indien de rechter na vernietiging van de uitspraak op bezwaar een proceskostenvergoeding voor de kosten van bezwaar vaststelt of wijzigt, het verhoogde tarief moet worden toegepast, ook als het gaat om proceshandelingen die vóór 1 januari 2013 zijn verricht. Dit is in overeenstemming met de lijn die de hoogste algemene bestuursrechters hanteren bij de hoogte van het tarief voor handelingen die zien op de beroepsfase (zie Hoge Raad 19 april 2013, nr. 11/03600, LJN BX4034).
2.14.
De kosten zijn op de voet van het Bpb vastgesteld op € 708 voor de bezwaarfase (€ 238 aan taxatiekosten plus 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 235 en een wegingsfactor 1) en € 236 voor de beroepsfase (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank gaat voor het gewicht van de zaak uit van een wegingsfactor van 0,5 in beroep omdat daarbij enkel de hoogte van de kosten in de bezwaarfase in het geding is.
2.15.
Gelet op hetgeen in 2.14 is overwogen dient de heffingsambtenaar in totaal € 944 (€ 708 voor de bezwaarfase + € 236 voor de beroepsfase) te vergoeden. De rechtbank merkt op dat in de bezwaarfase een proceskostenvergoeding is toegekend van € 490,66. Indien dit bedrag al is uitbetaald, beloopt het nog uit te keren bedrag dus € 453,34.
Deze uitspraak is gedaan op 11 juni 2013 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 18 juni 2013
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.