In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 juni 2013 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2009, waarin hij uitgaven voor het levensonderhoud van zijn 25-jarige zoon had geclaimd. De zoon volgde een beroepsopleiding en had eigen inkomsten en vermogen. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende geen recht had op aftrek van deze uitgaven, omdat de zoon voldoende eigen middelen had om in zijn levensonderhoud te voorzien. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende zich niet redelijkerwijs gedrongen had kunnen voelen om de kosten te betalen, gezien het eigen inkomen en vermogen van de zoon. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.