ECLI:NL:RBZUT:2012:BY6107

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
15 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-1321 en 12-1322
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom opgelegd aan Stichting Nederlands Elektriciteitsmuseum

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 15 november 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Nederlands Elektriciteitsmuseum (hierna: eiseres) en het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: verweerder). Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij aan haar een last onder dwangsom is opgelegd. Deze last betreft het verwijderen van verschillende bouwwerken en het beëindigen van het gebruik van het perceel voor het permanent (uit)stallen van machines en apparatuur. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het geschil zich beperkt tot het bouwwerk aan de rechterzijde van het perceel en het gebruik van het perceel voor het stallen van machines.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat voor de aanbouw aan de achterzijde van het perceel geen omgevingsvergunning vereist is, waardoor de last onder dwangsom voor dit onderdeel niet in stand kan blijven. Het beroep is gegrond verklaard en het bestreden besluit is vernietigd voor zover het betreft de last onder dwangsom met betrekking tot de aanbouw. De voorzieningenrechter heeft tevens bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.

Ten aanzien van de overige onderdelen van de last onder dwangsom heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat verweerder bevoegd is om handhavend op te treden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bestemmingsplannen en de voorwaarden waaronder handhavend optreden kan plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nrs.: 12/1321 en 12/1322
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geding tussen:
Stichting Nederlands Elektriciteits museum
te Hoenderloo,
verzoekster/eiseres, hierna: eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn
verweerder.
[derde-partij]
te [plaats],
derde-partij.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2012 heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd, die ertoe strekt dat eiseres op het perceel aan de [adres 1 te plaats]:
1. de aanbouw aan de achterzijde (gezien vanaf de zijde van de [locatie]), naast de toiletruimte (3,5 x 6,5m) moet verwijderen en verwijderd moet houden;
2. de overkapping aan de rechterzijde van het hoofdgebouw (3,5 x 6,5m) moet verwijderen en verwijderd moet houden;
3. het bouwwerk aan de rechterzijde van het perceel (12 x 4,8m) moet verwijderen en verwijderd moet houden;
4. de twee (gedeeltelijk dichtgezette) overkappingen aan de voorzijde moet verwijderen en verwijderd moet houden;
5. het gebruik van het perceel voor het permanent (uit)stallen van machines en apparatuur moet beëindigen en beëindigd moet houden.
Bij besluit van 27 juli 2012 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 1 november 2012, waar [directeur], directeur van eiseres, is verschenen, bijgestaan door mr. A.A. Robbers, juridisch adviseur te Ugchelen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. W.M. van de Zedde. De derde-partij is verschenen, vergezeld door [naam 1].
2. Overwegingen
2.1 Indien de voorzieningenrechter na de behandeling ter zitting van een verzoek om een voorlopige voorziening van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij, ingevolge artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), onmiddellijk uitspraak doen in de bij de rechtbank aanhangige hoofdzaak. Van deze bevoegdheid wordt in dit geval gebruik gemaakt.
2.2 De voorzieningenrechter stelt voorop dat [derde-partij] als eigenaar van het tegenover het in geding zijnde perceel van eiseres gelegen perceel aan de [adres 2 in plaats] en bewoner van de woning op dat perceel met zicht op het in geding zijnde perceel van eiseres, is aan te merken als derde-belanghebbende als bedoeld in artikel 8:26, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
2.3 Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover hier van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
2.4 Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Hoenderloo” alsmede de partiële herzieningen hiervan, heeft het in geding zijnde perceel de bestemming “bijzondere doeleinden”. Ingevolge artikel 2.3, eerste lid, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor uitsluitend het gebruik ten behoeve van doeleinden van onderwijs, opvoeding, religie, verenigingsleven, openbare dienstverlening, gezondheidszorg, cultuur en recreatie met de daarbij behorende gebouwen, een al dan niet inpandige dienstwoning met bijbehorende bijgebouwen per instelling daaronder begrepen, andere bouwwerken en werken. Uit de aanduidingen op de plankaart blijkt dat het perceel de nadere aanduidingen 'open landschap' (ol), 'beperkt gebruik' (bg) en 'niet parkeren' (np) heeft. Ingevolge artikel 2.3, tiende lid, van de bij de vierde partiële herziening van het bestemmingsplan behorende voorschriften is, daar waar op de plankaart gronden zijn aangeduid met 'np', het parkeren van motorvoertuigen niet toegestaan. Tevens is (uit)stallen van machines en apparatuur op deze gronden niet toegestaan, behoudens bij evenementen. Ingevolge artikel 2.3, elfde lid, van de voorschriften behorende bij de vierde partiële herziening van het bestemmingsplan is, wanneer in een bebouwingsvlak de aanduiding 'bg' voorkomt, gebruik voor doeleinden van onderwijs en gezondheidszorg, alsmede voor een dienstwoning niet toegestaan. Ingevolge artikel 2.3, twaalfde lid, aanhef en onder a, van de voorschriften behorende bij de vierde partiële herziening van het bestemmingsplan zijn de gronden, die op de plankaart zijn aangeduid met 'ol' mede bestemd voor het behoud en herstel van de aldaar aanwezige landschappelijke openheid. Het is verboden op deze gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de aldaar genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheid uit te voeren.
Ingevolge artikel 3.1, eerste lid, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften, is het verboden grond en opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming en met de daarbij in deze voorschriften gegeven aanleg- en gebruiksbepalingen.
2.5 Vaststaat en tussen partijen niet in geschil is dat voor de aanbouw aan de achterzijde (onderdeel 1 van de last onder dwangsom) geen omgevingsvergunning is vereist. Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat onderdeel 1 van de last onder dwangsom daarom niet in stand kan blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, nu geen sprake is van een overtreding, verweerder niet bevoegd is om handhavend op te treden. Om die reden is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd, voor zover daarbij onderdeel 1 van de last onder dwangsom in stand is gelaten. De voorzieningenrechter zal dan ook, gelet op artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak voorzien door middel van het herroepen van onderdeel 1 van de last onder dwangsom.
2.6 Voorts staat vast en is tussen partijen niet in geschil dat verweerder, waar het de andere vier onderdelen van de last onder dwangsom betreft, bevoegd is om tegen eiseres handhavend op te treden door het opleggen van een last onder dwangsom. Ter zitting is gebleken dat de twee overkappingen aan de voorzijde (onderdeel 4 van de last onder dwangsom) inmiddels zijn verwijderd. Eiseres heeft voorts meegedeeld dat de overkapping aan de rechterzijde van het hoofdgebouw (onderdeel 2 van de last onder dwangsom) zal worden gesloopt. Het geschil is in beroep beperkt tot het bouwwerk aan de rechterzijde van het perceel (onderdeel 3 van de last onder dwangsom) en het gebruik van het perceel voor het permanent (uit)stallen van machines en apparatuur (onderdeel 5 van de last onder dwangsom).
2.7 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.7.1 De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder heeft aangegeven niet mee te willen werken aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor het in onderdeel 3 van de last onder dwangsom bedoelde bouwwerk en het in onderdeel 5 van de last onder dwangsom bedoelde gebruik van het perceel. Het enkele feit dat verweerder hiertoe niet bereid is volstaat in beginsel voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat. Er bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat op voorhand moet worden geconcludeerd dat dit standpunt rechtens onhoudbaar is en de vereiste medewerking niet zal kunnen worden geweigerd. Overigens is ter zitting gebleken dat verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor het in onderdeel 3 van de last onder dwangsom bedoelde bouwwerk bij besluit van 26 oktober 2012 heeft geweigerd op de grond dat er geen stedenbouwkundige gronden zijn om af te wijken van de bestemmingsplanvoorschriften op dit perceel, omdat op het naastgelegen perceel [adres 3] – eveneens horend bij het museum en in eigendom bij de aanvrager – door het ruimere bebouwingsvlak mogelijkheden zijn opgenomen voor dergelijke opslagruimte.
2.7.2 De gestelde omstandigheden, dat het elektriciteitsmuseum van eiseres al 38 jaar bestaat, waarvan 22 jaar op de in geding zijnde locatie, dat het inmiddels in Nederland uniek geworden museum in zijn voortbestaan wordt bedreigd indien het perceel niet meer mag worden gebruikt voor het (uit)stallen van machines en apparatuur en het bouwwerk waarin de betreffende voorwerpen kunnen worden opgeslagen moet worden verwijderd, bieden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in deze concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.7.3 Gelet op het vorenstaande is er geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit, voor zover daarbij de onderdelen 2 tot en met 5 van de last onder dwangsom in stand zijn gelaten en is er voorts geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.8 Gelet op de gegrondverklaring van het beroep is er aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiseres, waarbij wordt aangetekend dat het verzoek om voorlopige voorziening niet zonder grond is ingediend. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden ter zake van rechtsbijstand in de hoofdzaak 1 punt (voor het indienen van het beroepschrift) en in de voorlopige voorzieningenprocedure 2 punten (waarvan 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) toegekend, waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
ten aanzien van de hoofdzaak:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij onderdeel 1 van de last onder dwangsom in stand is gelaten;
- herroept onderdeel 1 van de last onder dwangsom;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,--, ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 310,-- aan haar vergoedt.
ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening:
- wijst het verzoek af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 874,--, ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 310,-- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 november 2012.