RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nrs.: 10/1249 en 10/1250
Uitspraak in de gedingen tussen:
1. [eiser A] en [eiser B] en
2. [eiser C]
te Zutphen,
eisers,
het college van burgemeester en wethouders van Zutphen
verweerder.
Bij afzonderlijke besluiten van 5 januari 2010 heeft verweerder de verzoeken van eisers om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij onderscheiden besluiten van 4 juni 2010 (hierna: de bestreden besluiten) heeft verweerder de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Eisers hebben afzonderlijk beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken en verweerschriften ingezonden.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 11 augustus 2011, waar eiseres 2 in persoon is verschenen, bijgestaan door G.J. Mölman en J.J. van Reen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M. Kuipers.
Op 31 augustus 2011 heeft de rechtbank op grond van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het onderzoek heropend en op grond van artikel 8:80a van de Awb tussenuitspraak gedaan.
Bij brief van 14 november 2011 heeft verweerder aan de rechtbank een aanvullend advies van 16 september 2011 van mr. T.A.P. Langhout, Langhout & Wiarda, juristen en rentmeesters, overgelegd. Eisers hebben bij brief van 2 januari 2012 gereageerd op dit aanvullend advies.
De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: de StAB) als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek.
Bij brief van 27 april 2012 heeft de StAB schriftelijk verslag van het onderzoek uitgebracht.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om zienswijzen met betrekking tot het verslag naar voren te brengen.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek met inachtneming van artikel 8:57, tweede en derde lid, van de Awb op 5 september 2012 gesloten.
2.1 Voor wat betreft de feiten, de standpunten van partijen en het juridisch kader wordt verwezen naar de desbetreffende overwegingen in voormelde tussenuitspraak van 31 augustus 2011.
2.2 De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak het door de rechtbank in rechtsoverweging 2.7 vermelde motiveringsgebrek te herstellen.
2.3 In rechtsoverweging 2.7 van de tussenuitspraak is het volgende motiveringsgebrek vermeld:
2.7 De rechtbank is van oordeel dat het betoog van eisers, dat het vrijstellingsbesluit een aanzienlijke vergroting van het ter plaatse aanwezige bouwvolume tot gevolg heeft gehad
- en zij daardoor in een planologisch slechtere situatie zijn komen te verkeren - met zich brengt dat dit betoog zich niet beperkt tot de bouwhoogte, maar ook ziet op het volume van de bebouwing.
De rechtbank stelt vast dat in de adviezen van Langhout geen vergelijking is gemaakt tussen de mogelijkheden die het voorheen op het perceel geldende planologische regime boden voor wat betreft het volume van de op grond van dat planologische regime toegestane bebouwing en het volume van het bouwplan dat met het vrijstellingsbesluit mogelijk is geworden. In de adviezen is niet bezien of met het vrijstellingsbesluit sprake is van een toename van het bouwvolume, zoals eisers stellen, en of een toename van het bouwvolume voor eisers een planologisch nadeliger positie tot resultaat heeft.
2.7.1 Naar het oordeel van de rechtbank zijn de adviezen van Langhout in zoverre niet volledig en heeft verweerder deze niet zonder meer aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb onvoldoende heeft gemotiveerd.
2.4 In de brief van 14 november 2011 deelt verweerder mee dat hij bij zijn in de bestreden besluiten ingenomen standpunt blijft dat de gemeentelijke bouwverordening geen aanvullende werking heeft waar het de maximale bouwhoogte in de oude planologische situatie betreft. Toepassing gevend aan artikel 8:69, tweede lid, van de Awb stelt de rechtbank vast dat het bestemmingsplan “Polsbroek” en het bestemmingsplan “Polsbroek 1986, 1e herziening”, voor zover hier van belang, weliswaar voorzien in maximale goothoogtes, maar niet in maximale nokhoogtes en evenmin in maximale dakhellingen. De gestelde omstandigheid dat een dakhelling van meer dan 60º niet gebruikelijk is, maakt dat niet anders. Nu derhalve uit de genoemde bestemmingsplannen geen maximale bouwhoogte is af te leiden, moet worden uitgegaan van de in de gemeentelijke bouwverordening bepaalde maximale bouwhoogte van 15 meter. Verweerder heeft dit niet onderkend.
2.5 De StAB komt in het verslag van 27 april 2012 tot de volgende conclusies. Voor wat betreft de bouwmogelijkheden op de percelen 7392 en 10280 is ten aanzien van de aspecten lichtinval, de bezonning en het uitzicht van eisers 1 geen sprake van een planologische verslechtering. Dit geldt zowel voor de bestemming “Gemengde doeleinden, klasse A (GDA)” als voor de bestemming “Erf”. Geconstateerd is dat het gebruik van het bouwplan Wannehofje geen nadelige aspecten met zich meebrengt ten aanzien van het aspect geluid ten opzichte van de gebruiksmogelijkheden van het voorgaande plan. Ten aanzien van het aspect privacy is voor eisers 1 geen wijziging ten opzichte van het voorgaande plan opgetreden. Uit het voorgaande volgt dat voor eisers 1 geen sprake is van een planologische verslechtering. Voor wat betreft de bouwmogelijkheden op de percelen 7392, 5246 en 9147 is ten aanzien van de aspecten lichtinval, de bezonning en het uitzicht van eiseres 2 geen sprake van een planologische verslechtering. Voor wat betreft de bouwmogelijkheden op de percelen 5692 en 10280 met de bestemmingen “Gemengde doeleinden, klasse A (GDA)” en “Erf” is voor de aspecten uitzicht en lichttoetreding geen sprake van een planologische verslechtering. Het bouwplan Wannehofje leidt niet tot een grotere schaduwwerking op het perceel van eiseres 2 dan de bouwmogelijkheden op grond van het vorige planologische regime ter plaatse van de percelen 7392 en 10280. Er is voor het aspect bezonning geen sprake van een planologische verslechtering. Geconstateerd is dat het gebruik geen nadelige gevolgen met zich meebrengt ten aanzien van het aspect geluid ten opzichte van de gebruiksmogelijkheden in het voorgaande plan. Ten aanzien van de aspecten lichthinder en privacy is voor eiseres 2 geen wijziging ten opzichte van het voorgaande plan opgetreden. Niet is gebleken van inkomstenderving voor eiseres 2 als gevolg van het vrijstellingsbesluit. Uit het voorgaande volgt dat ook voor eiseres 2 geen sprake is van een planologische verslechtering.
2.6 De rechtbank heeft in wat eisers – onder meer met betrekking tot het volume van de bebouwing – hebben aangevoerd en ook overigens geen aanknopingspunten gevonden om het advies van de StAB onzorgvuldig tot stand gekomen, onvolledig of onjuist te achten. De rechtbank komt gelet op de overwegingen in de tussenuitspraak en gelet op wat hiervoor is overwogen tot de volgende conclusie.
2.7 De bestreden besluiten kunnen niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. De rechtbank acht de besluiten daarom genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De beroepen zijn derhalve gegrond en de bestreden besluiten dienen daarom te worden vernietigd. Gelet op het advies van de StAB, komt de rechtbank tot de conclusie dat eisers niet in een planologisch verslechterde situatie zijn komen te verkeren. De rechtbank ziet dan ook aanleiding de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb geheel in stand te laten.
2.8 Niet gebleken is dat eisers proceskosten hebben gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Met name is niet gebleken dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat niet aannemelijk is gemaakt dat drs. B.J. Prenger, G.J. Mölman en J.J. van Reen personen met juridische scholing zijn, voor wie het verlenen van rechtsbijstand tot hun beroepsmatige taak behoort, waarvoor van belang is of deze werkzaamheid een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van een inkomen gerichte taakuitoefening.
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten geheel in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het door eisers afzonderlijk betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,- aan zowel eisers 1 als eiseres 2 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-De Wit. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2012.