ECLI:NL:RBZUT:2012:BX9265

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
3 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/452 WMO
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van financiële tegemoetkoming voor sporttandem in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 3 oktober 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo. De eiser, die blind en doof is, had een aanvraag ingediend voor een financiële tegemoetkoming voor de aanschaf van een sporttandem in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door verweerder, die stelde dat de aanvraag niet voldeed aan de voorwaarden van de Wmo en dat de sporttandem niet als een noodzakelijke voorziening kon worden beschouwd.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte had geweigerd de sporttandem toe te kennen, omdat deze wel degelijk bijdraagt aan de maatschappelijke participatie van eiser. De rechtbank benadrukte dat sportbeoefening, en in het bijzonder het gebruik van een sporttandem, kan bijdragen aan de sociale contacten van een persoon met beperkingen. De rechtbank stelde vast dat de sporttandem voor eiser een belangrijke rol speelt in zijn leven, vooral na een knieblessure die hem verhinderde om te hardlopen.

De rechtbank oordeelde verder dat de door verweerder gehanteerde inkomensgrens niet langer kon worden gehandhaafd en dat de afwijzing van de aanvraag op basis van de verordening van de gemeente Ermelo niet in overeenstemming was met de Wmo. De rechtbank heeft bepaald dat eiser alsnog in aanmerking moet worden gebracht voor een persoonsgebonden budget van € 5.200,- voor de aanschaf van de sporttandem. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 902,51 zijn vastgesteld.

Deze uitspraak benadrukt het belang van individuele beoordeling van aanvragen voor voorzieningen onder de Wmo en de noodzaak om rekening te houden met de specifieke omstandigheden en behoeften van de aanvrager.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 11/452 WMO
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser]
te [plaats],
eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 augustus 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een financiële tegemoetkoming voor de aanschaf van een sporttandem in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
Bij besluit van 21 februari 2011 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 30 augustus, waar eiser is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en bijgestaan door mr. M.D. Groot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.J.H. Bouwman.
2. Overwegingen
2.1 In artikel 4, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wmo is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen treft die hem in staat stellen medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. In het tweede lid, zoals dit luidde ten tijde in geding, is vastgelegd dat het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Artikel 5 van de Wmo luidt als volgt:
“1. De gemeenteraad stelt met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget. (…)”.
Aan artikel 5, eerste lid, van de Wmo is in de gemeente Ermelo uitvoering gegeven door vaststelling van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Ermelo 2007 (hierna: de verordening).
2.2 Eiser heeft op 16 april 2010 in het kader van de Wmo een aanvraag ingediend voor vergoeding van een – inmiddels door hem aangeschafte – sporttandem. Eiser is blind en doof, maar is via het bij hem ingebrachte cochleaire implantaat in staat iets te horen. Eiser heeft jarenlang hardgelopen en is lid van de [atletiekvereniging]. Hij heeft wekelijks trainingen gevolgd en deelgenomen aan diverse hardloopwedstrijden. In verband met een knieblessure heeft eiser op advies van zijn sportarts het hardlopen moeten inruilen voor fietsen. In verband met zijn dubbele handicap en knieklachten beoefent eiser deze sport op een sporttandem met trapondersteuning. Vanwege het lengteverschil tussen eiser (1m53) en zijn fietspartner is de sporttandem handgemaakt. Verweerder heeft de aanvraag van eiser voor een financiële tegemoetkoming voor de sporttandem in het kader van de Wmo afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaren onder verwijzing naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften ongegrond verklaard.
2.3 De rechtbank overweegt dat verweerder de voorziening primair heeft geweigerd op grond van de door hem gehanteerde inkomensgrens. Ter zitting heeft verweerder, in lijn met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 januari 2012 LJN: BV1309, echter erkend dat deze weigeringgrond niet langer kan worden gehandhaafd.
2.4 Namens verweerder is – onder verwijzing naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften – het standpunt ingenomen dat een vervoersvoorziening die uitsluitend wordt aangevraagd met het oog op recreatie en ontspanning niet kan worden verstrekt in het kader van de Wmo. Ter zitting heeft verweerder zich nader op het standpunt gesteld dat een sportvoorziening niet valt aan te merken als een voorziening gericht op maatschappelijke participatie, zoals omschreven in artikel 4, eerste lid, van de Wmo, en de aanvraag om die reden terecht is afgewezen.
2.5 De rechtbank stelt voorop dat verweerder ingevolge artikel 4 van de Wmo verplicht is om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van de beperkingen van de aanvrager op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Op grond van het eerste lid onder d van dit artikel dient verweerder in dit verband onder meer voorzieningen te treffen die een persoon in staat stelt om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale contacten aan te gaan.
Naar het oordeel van de rechtbank valt geenszins uit te sluiten dat sportbeoefening (en in het verlengde daarvan: toekenning van een sportvoorziening) onder omstandigheden deelname aan het maatschappelijk verkeer van een persoon met beperkingen kan bevorderen,in die zin dat deze daardoor in staat wordt gesteld om medemensen te ontmoeten of sociale verbanden aan te gaan.
Eiser heeft er in dit verband terecht op gewezen dat het meedoen aan activiteiten in het kader van recreatie of vrijetijdsbesteding, waaronder sport en fitnessprogramma’s, is begrepen onder hoofdstuk 9 (‘maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven’) van de door de Wereld Gezondheidsorganisatie in 2001 opgestelde International Classifications of Functions, Disabilities and Impairments (ICF-classificatie). Blijkens de wetgeschiedenis vormt de ICF-classificatie voor de Wmo- uitvoeringspraktijk een uniform begrippenkader dat voor gemeenten als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen (TK 2005-2006, 30 131, nr. 65).
Verweerders standpunt dat op grond van de Wmo, de daarop gebaseerde verordening en het gevoerde beleid, verstrekking van een sportvoorziening niet mogelijk is, is dan ook in strijd met artikel 4 Wmo. Bovendien strookt dit standpunt niet met het feit dat artikel 28, derde lid, van de verordening toekenning van een sportvoorziening in de vorm van een sportrolstoel mogelijk maakt. Voor zover verweerders verordening en de daarop gebaseerde regelgeving verstrekking van een sportvoorziening, anders dan een sportrolstoel, onmogelijk maakt, dient deze daarom in voorkomende gevallen wegens strijd met de Wmo buiten toepassing te blijven.
2.6 Gelet op het voorgaande kan het bestreden besluit, als berustend op een ondeugdelijke motivering, niet in stand blijven. De rechtbank ziet met het oog op de finale afdoening van het geschil aanleiding om te bezien of in het individuele geval van eiser door toekenning van een sporttandem aan de compensatieplicht van artikel 4 Wmo wordt voldaan. Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wmo dient hierbij rekening te worden gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorziening.
2.7 Gelet op de gedingstukken alsmede gelet op het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat sport, mede gezien de beperkingen van eiser, een belangrijke plaats in het leven van eiser inneemt. Eiser heeft jarenlang hardgelopen en aan diverse hardloopevenementen deelgenomen, hetgeen door zijn blessure nu niet meer mogelijk is. De sporttandem is voor eiser één van de weinige manieren om weer intensief duursport te beoefenen, in de toekomst aan evenementen deel te kunnen nemen en daarbij andere sporters te ontmoeten. Daarnaast gebruikt eiser de sporttandem om samen met een vriend tochten te ondernemen in de natuur. Ten slotte kan eiser in verband met zijn dubbele handicap makkelijker op een tandem sporten dan in een sportschool.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het voorgaande worden gesteld dat (juist) een sporttandem voor eiser wezenlijk bijdraagt aan zijn maatschappelijke participatie en hem in staat stelt medemensen te ontmoeten en sociale verbanden aan te gaan.
2.8 De rechtbank deelt voorts niet verweerders - overigens eerst ter zitting - ingenomen standpunt dat een sporttandem als algemeen gebruikelijk heeft te gelden en om deze reden niet kan worden toegekend. Op grond van artikel 1 onder o, van de verordening geldt een voorziening als algemeen gebruikelijk als deze naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behoort. Naar het oordeel van de rechtbank is dit hier niet het geval.
De rechtbank acht daarbij van belang dat de door eiser aangeschafte sporttandem handgemaakt is, omdat eisers zeer geringe lengte en het daardoor aanwezige lengteverschil tussen eiser en de bestuurder noodzaakt tot een aangepast (handgemaakt) frame. Daarbij is de sporttandem tevens voorzien van trapondersteuning vanwege de knieklachten van eiser. Vanwege deze specifieke eigenschappen kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat de sporttandem, mede gelet op de aanschafprijs van € 5.200,-, naar geldende maatschappelijke normen past binnen het normale bestedingspatroon van eiser als aanvrager.
2.9 Nu de weigeringsgronden die verweerder aan de afwijzing ten grondslag heeft gelegd niet houdbaar zijn gebleken en van toepasselijkheid van een andere weigeringsgrond niet is gebleken, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat verweerder eiser alsnog in aanmerking brengt voor een persoonsgebonden budget ten behoeve van de aanschaf van een sporttandem tot een bedrag van € 5.200,-.
2.10 Nu het beroep gegrond is, kan hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd buiten bespreking blijven.
2.11 In de vernietiging van het bestreden besluit ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand twee punten van € 437,00 toegekend (beroepschrift en zitting) waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd. Eiser heeft tevens reiskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen, waarvoor een bedrag van € 28,51 zal worden toegekend.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat eiser alsnog in aanmerking wordt gebracht voor een persoonsgebonden budget ten behoeve van de aanschaf voor een sporttandem tot een bedrag van € 5.200,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 41,- aan eiser vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 902,51 te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.J.M. Weyers. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2012.