RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser A] en anderen
te Winterswijk,
eisers,
het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk
verweerder.
T-Mobile Netherlands B.V.
derde-partij
Bij besluit van 1 maart 2011 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder aan de derde-partij ontheffing en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een UMTS-mast op het terrein Souilljee aan de Bataafseweg te Winterswijk.
Eiseres hebben beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Bij brief van 1 oktober 2011 hebben eisers een nadere reactie ingezonden. Bij brief van
28 november 2011 hebben eisers nadere stukken ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 22 december 2011, waar [eiser A] en zijn echtgenote en [eiser B] zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.C.P. Tolkamp en mr. A. Bandel. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. van Steenoven.
Op 7 maart 2012 heeft de rechtbank op grond van artikel 8:80a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een tussenuitspraak gedaan. Verweerder is hierbij in de gelegenheid gesteld om binnen 8 weken na verzending van deze tussenuitspraak het door de rechtbank geconstateerde gebrek met betrekking tot het welstandsadvies te herstellen.
Bij brief van 18 april 2012 heeft verweerder een inhoudelijke reactie gegeven. Eisers hebben hierop bij brief van 15 mei 2012 gereageerd.
Het onderzoek is met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, van de Awb gesloten.
2.1 In de tussenuitspraak van 7 maart 2012 heeft de rechtbank geoordeeld dat de door eisers in beroep aangevoerde gronden geen doel treffen, met uitzondering van hetgeen eisers met betrekking tot het aspect welstand hebben aangevoerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat uit het welstandsadvies van 31 augustus 2010 niet blijkt dat verweerder de mast op het terrein Souilljee aan de Bataafseweg te Winterswijk heeft beoordeeld in relatie tot zijn omgeving als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder d, van de Woningwet. Uit het advies blijkt niet dat rekening is gehouden met bijvoorbeeld de in de omgeving – op een afstand van 50 meter – gelegen boerderij van een van de eisers ([eiser B]).
Gelet hierop heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb onvoldoende heeft gemotiveerd.
Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit komt dan ook die grond voor vernietiging in aanmerking.
Na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld heeft verweerder het bouwplan opnieuw voorgelegd aan de welstandscommissie. De welstandscommissie heeft het plan opnieuw behandeld in haar vergadering van 26 maart 2012. Op 3 april 2012 heeft de welstandscommissie een nader advies uitgebracht. Verweerder is van mening dat de welstandscommissie met dit nieuwe advies de omgeving van de mast voldoende heeft meegewogen en gemotiveerd een positief advies over het bouwplan heeft afgegeven.
Gelet op dit nadere advies zal de rechtbank bezien of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
2.2 Eisers betogen - kort samengevat - dat de mast in strijd is met redelijke eisen van welstand en ten onrechte wederom een positief advies is uitgebracht.
2.3 De welstandscommissie heeft in haar nadere advies van 3 april 2012 het volgende gesteld:
“Beoordeling
De mast staat achter op de bestaande bedrijfskavel, tegen de bosrand. De mast is niet aan de rand van het terrein maar meer naar binnen geplaatst. Hierdoor heeft de mast naar de woonboerderij een bescheiden en secundair karakter. Ten aanzien van de uitstraling naar de woningen binnen de bebouwde kom wordt gesteld dat door de combinatie van positie tegen de rand van het bos en afscherming door middel van de bestaande bomenrij langs de Bataafseweg ook hier sprake is van een terughoudende plaatsing. Daarnaast is de kleurstelling van het plan aangepast op het voorgaande advies. Dit plan sluit hiermee aan op de Algemene Criteria in het welstandsbeleid van de gemeente.
Conclusie
De mast in niet in strijd met redelijke eisen van welstand”.
2.4 Vast staat dat eisers tegenover het nadere advies van de welstandscommissie van
3 april 2012 geen advies van een deskundig te achten persoon of instantie hebben overgelegd. Eisers betogen dat, gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 6 mei 2009, LJN: BI 2952, geen advies van een deskundig te achten persoon of instantie is vereist.
2.5 In de door eisers aangehaalde uitspraak is overwogen dat indien een aanvrager of derde belanghebbende gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria, dit aanleiding kan geven tot het oordeel dat een besluit in strijd met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet niet berust op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Dit neemt niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.
2.6 De rechtbank acht door eisers niet aannemelijk gemaakt - ook niet in het door eisers opgemaakte advies van 28 november 2011 - dat het welstandsadvies in strijd is met de criteria van de gemeentelijke welstandsnota. In de welstandsnota zijn ten aanzien van masten geen gebiedscriteria gesteld. De stelling van eisers dat de mastlocatie valt onder thema 18 “Bedrijven in het buitengebied” van de welstandsnota kan de rechtbank niet volgen, nu hierin geen specifieke beoordelingscriteria zijn opgenomen ten behoeve van masten maar deze criteria vooral zien op (bedrijfs-)gebouwen. Overigens hebben eisers zelf ook gesteld dat het algemene en gebiedsgerichte welstandsbeleid vooral is toegespitst op gebouwen.
Eisers betogen voorts dat de mast in strijd is met de Algemene Criteria uit de welstandsnota Hierbij wijzen eisers naar het kwaliteitskader: Relatie tussen bouwwerk en omgeving” waarin het volgende staat:
“Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hoge eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk of van de omgeving groter is.”
Blijkens de toelichting gaat het hier echter uitsluitend om gebouwen en niet om masten. Het betoog kan dan ook niet slagen.
2.7 Het betoog van eisers dat de welstandscommissie in haar advies van 3 april 2012 is uitgegaan van een onjuiste planopzet kan de rechtbank niet volgen.
In het welstandsadvies van 3 april 2012 heeft de welstandscommissie ten aanzien van de planopzet het volgende gesteld:
“De Bataafseweg geeft een strakke overgang tussen de bebouwde kom van Winterswijk en het buitengebied. De bestaande bebouwing aan deze rand bestaat uit karakteristieke woningrijen in drie lagen, door de toepassing van de zogenaamde drive-inwoning. Deze blokken liggen in een eigen woonomgeving achter een bomenrij aan de Bataafseweg en zijn daardoor in feite ruimtelijk gescheiden van het buitengebied. Aan de andere (lees: kant) bevindt zich op ruime afstand van de weg een woonboerderij, die ook duidelijk op een eigen
erf is gelegen en door middel van hoog opgaande bebossing is afgescheiden van de bedrijfskavel.”
De omstandigheid dat de planopzet door eisers anders wordt ervaren, leidt er niet toe dat welstandscommissie van een onjuiste planopzet of een onjuiste feitelijke situatie is uitgegaan. Het betoog van eisers dat er geen sprake is van een woonboerderij, maar van een complex (boerderij) waarin woonfunctie en boerenbedrijf zijn gecombineerd en dat de boerderij (type hallenhuis) van 1924 is en daarmee volgens de welstandsnota onder karakteristieke boerderijen valt en volgens de welstandsnota extra bescherming geniet, betekent evenmin dat de welstandscommissie van een onjuiste planopzet of onjuiste feitelijke situatie is uitgegaan.
Tot slot kan het betoog van eisers dat de bouwtekeningen niet kloppen - wat hiervan ook overigens zij - niet leiden tot het oordeel dat het welstandsadvies niet op deugdelijke wijze tot stand is gekomen.
2.8 De rechtbank stelt verder vast dat zowel het welstandsadvies van 31 augustus 2010 als het advies van 3 april 2012 is gegeven door de voltallige welstandscommissie.
2.9 De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat uit hetgeen eisers naar voren hebben gebracht, niet is gebleken dat het bouwplan niet in overeenstemming is met de criteria uit de welstandsnota. Ook is niet gebleken dat het nadere welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dat niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Aan het door eisers zelf opgestelde welstandsadvies komt dan ook niet die betekenis toe die zij daaraan wensen toe te kennen.
2.10 De welstandscommissie heeft thans bij haar advies de mast beoordeeld in relatie tot zijn omgeving. Door eisers is geen advies van een deskundig te achten persoon of instantie overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het nadere advies van de welstandscommissie van 3 april 2012 aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen en zich terecht op het standpunt gesteld dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.
2.11 De rechtbank concludeert dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
2.12 Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), voor zover hier van belang, kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand. Van beroepsmatig verleende rechtsbijstand is de rechtbank niet gebleken. Van overige kosten die op grond van het Besluit in aanmerking komen, is de rechtbank evenmin gebleken. Het verzoek van eiser om een proceskostenveroordeling komt derhalve niet voor inwilliging in aanmerking.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 152,-- aan eisers vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2012.