ECLI:NL:RBZUT:2012:BX0397

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
4 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/280
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toezicht en handhaving brand- en bouwveiligheid in woningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 4 juli 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bewoner te Elspeet, en de burgemeester van Epe. De zaak betreft de rechtmatigheid van een machtiging tot binnentreden die op 4 augustus 2009 door de burgemeester was verleend aan handhavers van de gemeente Epe. Deze machtiging was noodzakelijk voor het toezicht op de naleving van brand- en bouwveiligheidseisen en bestemmingsplanvoorschriften. Eiseres betwistte de noodzaak van deze machtiging en stelde dat het binnentreden een ernstige inbreuk op haar privacy vormde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester de machtiging op basis van de Algemene Wet op het Binnentreden (Awbi) had verleend, en dat deze wet voorziet in de mogelijkheid om zonder toestemming van de bewoner een woning binnen te treden, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid tot de afgifte van de machtiging had kunnen besluiten, gezien het ernstige vermoeden dat de woning van eiseres niet voldeed aan de brandveiligheidseisen. Eiseres had eerder geen medewerking verleend aan inspecties, wat de noodzaak voor de machtiging versterkte.

De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een ongerechtvaardigde inbreuk op het huisrecht van eiseres, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van veiligheidsvoorschriften en de bevoegdheid van gemeenten om in te grijpen wanneer de veiligheid in het geding is. De beslissing is in het openbaar uitgesproken, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 10/280
Uitspraak in het geding tussen:
[eiseres]
te Elspeet,
eiseres,
en
de burgemeester van Epe
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 augustus 2009 heeft verweerder [naam A], [naam B] en
[naam C] gemachtigd om in het kader van het toezicht en de naleving van de brand- en bouwveiligheid en de bestemmingsplanvoorschriften zonder toestemming van de bewoner de woning en de daarbij behorende gebouwen op het adres [adres] te Vaassen onder begeleiding van de politie binnen te treden.
Bij besluit van 8 januari 2010 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is gevoegd met het beroep van eiseres geregistreerd onder nummer 10/335 ter zitting van 16 april 2012 behandeld, waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door A. Oostwoud.
De rechtbank heeft het vooronderzoek heropend ten einde eiseres in de gelegenheid te stellen haar standpunt ter zitting toe te lichten. De behandeling ter zitting is voortgezet op 14 juni 2012, waar eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Oostwoud.
De rechtbank heeft de zaken gesplitst.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economische welzijn van een land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Ingevolge artikel 13 heeft een ieder wiens rechten en vrijheden die in het EVRM zijn vermeld, zijn geschonden, recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie, ook indien deze schending is begaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Algemene Wet op het binnentreden (Awbi) is, voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet - voor zover hier van belang - aan burgemeesters de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. De machtiging wordt zo mogelijk getoond.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Awbi gaat degene die bevoegd is een machtiging te geven, daartoe slechts over, indien het doel waartoe wordt binnengetreden het binnentreden zonder toestemming van de bewoner redelijkerwijs vereist.
Ingevolge artikel 100a, eerste lid, van de Woningwet, zoals deze wet luidde ten tijde van belang, zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken I tot en met IV van de wet belast de bij besluit van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.
2.2 Bij brief van 23 mei 2011 heeft verweerder medegedeeld dat eiseres sinds 28 juli 2010 niet langer eigenaresse is van de woning en bijbehorende gebouwen op het adres [adres] te Vaassen. Zij woont per die datum, maar in ieder geval sinds 5 november 2010 (datum uitschrijving Gemeentelijke basisadministratie) ook niet meer in de woning, aldus verweerder.
Bij brief van 20 januari 2012 is eiseres verzocht aan te geven of, en zo ja, op welke gronden zij onder de gegeven omstandigheden nog procesbelang heeft bij de beoordeling van het beroepschrift.
Bij brief van 20 februari 2012 heeft eiseres bericht dat het binnentreden verregaande consequenties voor haar heeft gehad in materiële en emotionele zin, nog afgezien van de schade die zij als gevolg van de machtiging heeft geleden.
2.2 De rechtbank stelt voorop dat in het geval wordt geoordeeld dat het huisrecht ongerechtvaardigd is beperkt, een schadevergoeding wordt toegekend. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 15 december 2010, LJN: BO7734.
Gelet hierop heeft eiseres nog steeds een procesbelang bij haar beroep. Voor een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep wegens het ontbreken van een procesbelang is dan ook, anders dan verweerder heeft betoogd, geen plaats.
2.3 De rechtbank begrijpt het beroep van eiseres aldus, dat naast de gestelde materiële schade, ook ter beoordeling staat of de eer en goede naam van eiseres is geschaad of dat zij op andere wijze in haar persoon is aangetast, als bedoeld in artikel 106 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, en uit dien hoofde in aanmerking zou kunnen komen voor een vergoeding van immateriële schade. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2009, LJN: BJ2631.
2.4 De burgemeester heeft bij besluit van 4 augustus 2009 [naam A], [naam B] en [naam C], werkzaam als handhavers bij de afdeling bouw- en woningtoezicht van de gemeente Epe, respectievelijk bij de brandweer Apeldoorn-Epe, gemachtigd om voor de uitvoering van de toezichthoudende taak als bedoeld in artikel 100a van de Woningwet zonder toestemming van eiseres haar woning binnen te treden.
2.5 Eiseres betoogt dat de machtiging niet nodig was omdat het binnentreden op
4 augustus 2009 mogelijk was geweest. Door een miscommunicatie werd eiseres binnen een tijdsbestek van 6 dagen met een derde machtiging geconfronteerd. Het binnentreden van haar woning heeft eiseres als een enorme inbreuk op haar privacy ervaren.
Verweerder stelt dat de controle van de brand- en bouwveiligheidsvoorschriften op
4 augustus 2009 alleen mogelijk was door in de woning van eiseres een inspectie uit te voeren. Of binnentreden zonder toestemming gezien het doel van het bezoek redelijk is, doet volgens verweerder niet ter zake. Eiseres was niet van plan de toezichthouders op 4 augustus 2009 binnen te laten.
2.6 De rechtbank overweegt dat het binnentreden van de woning van eiseres een inmenging van de overheid betekent als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het EVRM. Het EVRM voorziet echter in de mogelijkheid van beperking van het huisrecht als aan de daar genoemde voorwaarden is voldaan. Dat is hier het geval.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 16 april 2012 en de nadere zitting op 14 juni 2012 stelt de rechtbank vast dat verweerder eerder, te weten op 30 juli 2009 een machtiging tot binnentreden van de woning en de andere op het perceel aanwezige gebouwen heeft afgegeven. Op 30 juli 2009 heeft, met gebruikmaking van deze machtiging, een inspectie plaatsgevonden van dat deel van de woning van eiseres dat zij als vakantiewoning verhuurde en het op het perceel aanwezige zogeheten bakhuis dat eveneens als vakantiewoning werd verhuurd. Naar aanleiding van deze inspectie heeft het college van burgemeester en wethouders van Epe spoedeisende bestuursdwang toegepast op 31 juli 2009 (zaak no. 10/335) Nadien, te weten op 2 augustus 2009, heeft een nieuwe controle plaats gevonden van de vakantiewoningen. De rechtbank begrijpt dat ook hierbij gebruik is gemaakt van een machtiging tot binnentreden en dat ook deze keer het binnentreden zich beperkt heeft tot de vakantiewoningen.
Naar aanleiding van deze controles is bij verweerder het ernstige vermoeden gerezen dat ook het deel van de woning dat eiseres als woning gebruikte niet voldeed aan onder meer de voor een woning te stellen brandveiligheidseisen op grond van het Bouwbesluit dan wel de Bouwverordening van de gemeente Epe. Om dit vermoeden met zekerheid te kunnen vaststellen dienden de toezichthouders toegang te verkrijgen tot de woning. De rechtbank stelt op grond van de stukken vast dat eiseres er steeds blijk van heeft gegeven geen medewerking te willen verlenen aan inspectie van (onder meer) haar woning. De bevoegdheid tot inspectie zonder toestemming van de bewoner is voorzien in de Awbi, zodat geen sprake is van een ongerechtvaardigde inbreuk op het huisrecht van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel zij begrip kan opbrengen voor het feit dat eiseres in een korte periode eerder geconfronteerd is geweest met het binnentreden van de door haar verhuurde vakantiewoningen, verweerder in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot afgifte van de machtiging tot binnentreden.
2.7 Gelet op het vorenstaande is het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2012.