ECLI:NL:RBZUT:2012:BW8978

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
20 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1309 WRO
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor de (ver)bouw van een Welkoop aan het Polplein in Zutphen

Op 20 juni 2012 heeft de Rechtbank Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tussen V.O.F. Pets Place, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van Zutphen, verweerder, met betrekking tot de vergunningverlening voor de (ver)bouw van een Welkoop aan het Polplein in Zutphen. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 20 juli 2011, waarbij verweerder aan een derde-partij ontheffing en bouwvergunning heeft verleend voor het intern wijzigen van een winkel op het perceel in Zutphen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 31 mei 2012, waar eiseres en vertegenwoordigers van verweerder en de derde-partij aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de gemeente Zutphen in dit geval bevoegd was om de gevraagde ontheffing te verlenen, aangezien voldaan was aan de voorwaarden van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Eiseres voerde aan dat verweerder geen gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid, omdat het beleid van de gemeente gericht is op het behoud van de detailhandelsfunctie in het kernwinkelgebied. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft dat de ontheffing in dit geval niet in strijd is met het detailhandelsbeleid en dat de vestiging van de Welkoop een aanvulling vormt op het bestaande winkelaanbod.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen motiveringsgebrek is, omdat verweerder in zijn besluit gemotiveerd is ingegaan op de zienswijze van eiseres. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de vergunningverlening door de gemeente Zutphen rechtmatig was. De uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit en is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2012.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 11/1309 WRO
Uitspraak in het geding tussen:
V.O.F. [naam eiseres] Pets Place
te Zutphen,
eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zutphen
verweerder.
[derde partij] Retail
te Ruurlo,
derde-partij.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 2011 heeft verweerder aan derde-partij ontheffing en bouwvergunning verleend voor het intern wijzigen van een winkel ([winkel]) op het perceel [adres] in Zutphen.
Eiseres heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 31 mei 2012, waar namens eiseres [eiseres] is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door E.P. Langebach. Namens [derde partij] Retail is verschenen [derde partij]
2. Overwegingen
2.1 Op het perceel is het bestemmingsplan “Mercuriusweg 1986, vierde herziening” (hierna: bestemmingsplan), van kracht. Op het perceel rust de bestemming “Bedrijfsdoeleinden, klasse A (B(a) 4 t/m 6), met de aanduidingen “tuincentrum via vrijstelling” en “detailhandel in volumineuze goederen via vrijstelling” van toepassing.
2.2 Tussen partijen is niet in geschil dat het gebruik ten behoeve van detailhandel niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
2.3 Gelet op het bepaalde in artikel 46, derde lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, voor zover hier van belang, wordt, indien het bouwplan niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan, de aanvraag om een bouwvergunning tevens aangemerkt als een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Ingevolge artikel 3.23, eerste lid, van de Wro kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 4.1.1, eerste lid, onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro), zoals dat luidde ten tijde van belang en voor zover hier van belang, komt voor toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wro in aanmerking het wijzigen van het gebruik van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits:
1e. de gebruikswijziging plaats vindt binnen de bebouwde kom;
2e. de gebruikswijziging betrekking heeft op een bruto-vloeroppervlakte van niet meer dan 1500 m², en
3e. het aantal woningen gelijk blijft;
Niet in geschil is dat aan deze voorwaarden is voldaan, zodat verweerder in beginsel bevoegd is ontheffing te verlenen.
2.4 Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder geen gebruik heeft kunnen maken van de hem toekomende bevoegdheid. Daarbij heeft eiseres erop gewezen dat verweerder beleid heeft dat inhoudt dat, ter voorkoming van de uitholling van de detailhandelsfunctie van het kernwinkelgebied, in de periferie alleen ruimte is voor volumineuze detailhandel, waarvan in het onderhavige geval geen sprake is, nu slechts de aantallen die van elk goed worden verkocht verschillen van die in een gewone winkel.
Verweerder is daarnaast niet ingegaan op de in de zienswijze aangedragen argumenten, te weten mogelijke precedentwerking, verdere versplintering van koopstromen, risico’s van leegstand, achteruitgang van het kernwinkelgebied en een mogelijk grotere druk op de wens om vanuit het (dure) kernwinkelgebied naar de (goedkopere) periferie te verhuizen, aldus eiseres.
2.5 De beslissing om al dan niet ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van in dit geval verweerder, waarbij deze beleidsvrijheid heeft, zodat de rechter de beslissing in zoverre terughoudend moet toetsen. Dat wil zeggen dat de rechter
zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit om de ontheffing te verlenen heeft kunnen komen.
2.6 Nu verweerder eerst ter zitting heeft gewezen op het Beleidskader toepassing ontheffing artikel 3.23 Wro (versie augustus 2009) en deze beleidsregels niet ten grondslag zijn gelegd aan het besluit van 20 juli 2011 zal de rechtbank deze regels niet betrekken bij de beoordeling van het beroep.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het besluit voldoende gemotiveerd dat en waarom gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid de gevraagde ontheffing te verlenen, waarbij ruimtelijke belangen zijn meegewogen. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat, hoewel de [winkel] op basis van een notitie met betrekking tot het vestigingsbeleid voor perifere- en grootschalige detailhandel enerzijds te groot is voor vestiging in de binnenstad en anderzijds te klein is om als grootschalige detailhandel te worden aangemerkt, vestiging van de [winkel] op het [adres] een aanvulling is op het reeds bestaande winkelaanbod. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat met het realiseren van een vestiging van de [winkel] op het [adres] geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de directe omgeving, waarbij verweerder heeft kunnen meewegen dat het assortiment van de [winkel] vergelijkbaar is met het assortiment van de naastgelegen winkels (waaronder een tuincentrum) en het assortiment maakt dat vestiging in de binnenstad niet wenselijk is omdat de grootschalige artikelen, waaronder tuinmachines, tuinmeubelen, blokhutten, barbecues, speeltoestellen en zwembaden, met de auto worden opgehaald waardoor parkeergelegenheid in de directe nabijheid van de winkel een vereiste is. In zoverre valt niet in te zien dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het eigen detailhandelsbeleid
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat sprake is van een motiveringsgebrek, nu in het besluit gemotiveerd is ingegaan op de door eiseres ingediende zienswijze. Dat niet is ingegaan op ieder afzonderlijk argument maakt dit niet anders.
2.7 Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid ontheffing heeft kunnen verlenen.
2.8 De rechtbank stelt vast dat geen beroepsgronden zijn aangevoerd ten aanzien van de verleende bouwvergunning.
2.9 Het beroep is ongegrond. Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2012.