RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nrs.: 12/392 en 12/393 AW
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geding tussen:
[eiseres]
te Hierden,
verzoekster/eiseres, hierna: eiseres,
De Minister van Veiligheid en Justitie
verweerder.
Bij besluit van 1 juli 2011 heeft verweerder eiseres met ingang van 1 juli 2011 eervol ontslag verleend met toepassing van artikel 94, vierde lid, aanhef en sub c, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR)..
Bij besluit van 14 februari 2012 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 25 april 2012, waar eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. M. Kristel, advocaat te Hoorn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.E. Heerma van Voss en M. de Weerd.
2.1 Indien de voorzieningenrechter na de behandeling ter zitting van een verzoek om een voorlopige voorziening van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij, ingevolge artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), onmiddellijk uitspraak doen in de bij de rechtbank aanhangige hoofdzaak. Van deze bevoegdheid wordt in dit geval gebruik gemaakt.
2.2 Eiseres is sinds 1 maart 1997 in dienst van de Dienst Justitiële Inrichtingen, laatstelijk in de functie van sociotherapeutisch medewerkster bij het Forensisch Psychiatrisch Centrum Oostvaarderskliniek. Eind 2010 is de toenmalige leidinggevende opgevolgd door de heer [leidinggevende eiseres] (hierna: [leidinggevende eiseres]). Op 30 mei 2011 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiseres, [leidinggevende eiseres] en een medewerker van de afdeling P&O met betrekking tot het functioneren en het ziekteverzuim van eiseres.
Op 5 juni 2011 is eiseres thuis ten val gekomen en heeft zij haar vinger gebroken. Op 7 juni 2011 heeft zij in verband daarmee aangepaste administratieve werkzaamheden verricht. Op die dag heeft vervolgens een gesprek plaats gevonden tussen eiseres, [leidinggevende eiseres] en een P&O medewerker, waarin wederom het functioneren van eiseres en haar ziekteverzuim aan de orde zijn gesteld. Eiseres heeft zich ziek gemeld op 8 juni 2011. Op 9 juni 2011 heeft [leidinggevende eiseres] eiseres telefonisch meegedeeld dat hij deze ziekmelding niet kon accepteren. In een brief van dezelfde datum heeft [leidinggevende eiseres] het telefoongesprek van die dag bevestigd en heeft hij eiseres uitgenodigd voor een gesprek op 14 juni 2011. Eiseres heeft geen gevolg gegeven aan deze uitnodiging en evenmin aan de oproep om op het spreekuur van de bedrijfsarts te verschijnen op 15 juni 2011.
Bij brief van 14 juni 2011 heeft eiseres verzocht haar met onmiddellijke ingang ontslag te verlenen, omdat zij zich op een nieuwe werkkring wilde gaan oriënteren. Bij besluit van 1 juli 2011 heeft verweerder eiseres, naar aanleiding van haar verzoek, eervol ontslag verleend met ingang van 1 juli 2011. Als gevolg van het vermelden van een onjuiste postcode heeft dit besluit eiseres eerst op 13 juli 2011 bereikt en heeft zij geen gevolg kunnen geven aan de uitnodiging voor een exitgesprek op 8 juli 2011. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen het ontslagbesluit ongegrond verklaard.
2.3 Ingevolge artikel 94, eerste lid, van het ARAR wordt de ambtenaar op zijn aanvraag ontslag verleend.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel – voor zover van belang - wordt dit ontslag verleend met ingang van een dag niet vroeger dan een maand of later dan drie maanden na de dag, waarop de aanvraag om ontslag is ingekomen.
Ingevolge het bepaalde in het derde lid, aanhef en onder c, kan van het bepaalde in het tweede lid worden afgeweken ingevolge een aanvraag van de ambtenaar.
2.4 Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) onder meer de uitspraak van 24 juli 2008 (LJN: BD9294) moet een ontslagverzoek zijn te herleiden tot een eigen en in vrijheid genomen beslissing van de ambtenaar. De werkgever dient zich er voorts van te vergewissen dat betrokkene zich ten volle bewust is van zijn (rechts)positie, van de gevolgen van zijn ontslagname en van eventuele alternatieven en dat hij voldoende gelegenheid heeft gehad om tot een afgewogen beslissing te komen.
2.5 Met betrekking tot de vraag of het ontslagverzoek is te herleiden tot een eigen en in vrijheid genomen beslissing stelt de voorzieningenrechter vast dat blijkens de gedingstukken ten tijde van de ontslagname sprake was van spanningen op de werkplek, mede ingegeven door de vanaf 30 mei 2011 geuite, en op 7 juni 2011 herhaalde, kritiek van het afdelingshoofd op het functioneren van eiseres en haar frequente ziekteverzuim. Bij brief van 9 juni 2011 heeft het afdelingshoofd een telefonische ziekmelding van eiseres op die dag niet geaccepteerd en is zij uitgenodigd voor een gesprek op 14 juni 2011.
Niet in geding is dat bij eiseres sprake is van een jarenlange alcohol- en medicijnenverslaving. Gelet op het discharge rapport van SolutionS, de afkickkliniek waar eiseres op 20 juli 2011 is opgenomen, stelt de psychiater zich op het standpunt dat sprake is geweest van een langer dan 6 jaar bestaande toenemende alcoholafhankelijkheid welke is geëscaleerd in de ontslagaanvraag. Op 14 juni 2011 is eiseres gezien door de spoedarts van het St. Jansdalziekenhuis te Harderwijk omdat zij daags ervoor in dronken toestand op haar gezicht was gevallen. Blijkens het schrijven van de huisarts A.G. Hermanides d.d. 27 februari 2012 acht deze eiseres in de periode rond 14 juni 2011 wilsonbekwaam.
De voorzieningenrechter is – gelet op bovenstaande medische gegevens - van oordeel dat het op 14 juni 2011 gedane ontslagverzoek niet berust op een eigen en in vrijheid genomen beslissing van eiseres. De voorzieningenrechter acht daarbij aannemelijk dat de ontslagname op 14 juni 2011 een - zoals eiseres stelt -wanhoopsdaad was, tot stand gekomen onder druk van de jarenlange alcohol- en medicijnenverslaving, de bestaande spanningen op de werkvloer, en het vooruitzicht dat eiseres op diezelfde dag op gesprek zou moeten komen bij haar afdelingshoofd. Daarbij kwam een val op 13 juni 2011 waarbij eiseres onder invloed fors letsel aan haar gezicht had opgelopen en zij zich onder behandeling heeft moeten stellen van de spoedeisende hulp.
Met betrekking tot de vraag of de werkgever er van mocht uitgaan, en er zich in voldoende mate van heeft vergewist, dat aan het ontslagverzoek een afgewogen beslissing van eiseres ten grondslag lag, stelt de voorzieningenrechter voorop dat voor de werkgever niet kenbaar was dat bij eiseres sprake was van een ernstige alcohol- en medicijnenverslaving. Evenwel werd de werkgever, nadat eiseres zonder opgaaf van redenen op 14 juni 2011 voor een gesprek met haar afdelingshoofd en op 15 juni 2011 voor het spreekuur van de bedrijfsarts niet was verschenen, en nadat zonder resultaat was getracht meerdere keren telefonisch contact op te nemen, in een telefoongesprek in het weekend van 18/ 19 juni 2011 met een hevige gemoedstoestand van eiseres geconfronteerd. Blijkens het op 20 juni 2011 door L. de Wit, coördinerend sociotherapeut, opgestelde verslag van het bewuste telefoongesprek reageerde eiseres geheel overstuur en hysterisch, gaf zij aan zich bedreigd te voelen door het afdelingshoofd en had zij daarom de telefoon afgesloten. Voorts verklaarde eiseres dat zij moe was gestreden, dat het haar allemaal teveel geworden was en dat zij niet anders meer kon. Zij gaf aan met ontslag te willen gaan om uit te rusten om vervolgens te solliciteren naar een andere baan.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de hevige gemoedstoestand van eiseres ten tijde van voornoemd telefoongesprek bij de werkgever ten minste gerede twijfel had moeten oproepen met betrekking tot de vraag of aan de ontslagname een afgewogen beslissing ten grondslag lag. De voorzieningenrechter acht daarbij mede van belang dat het ontslagverzoek blijkens het verslag van de hoorzitting ook voor de werkgever als een verrassing kwam. Niet in geding is immers dat eiseres nooit eerder tegenover de werkgever had gezinspeeld op een beëindiging van haar ambtelijk dienstverband. Ook de inhoud van het ontslagverzoek (ontslag met onmiddellijke ingang) had - mede bezien tegen de achtergrond van het langdurig dienstverband van eiseres - bij de werkgever vragen moeten oproepen.
In die situatie had van de werkgever gevergd kunnen worden dat hij nader had onderzocht of eiseres daadwerkelijk ontslag wilde nemen en of zij zich bewust was van de ver strekkende gevolgen van een dergelijke ontslagname, alvorens het op 14 juni 2011 gedane ontslagverzoek te honoreren. Nu verweerder dit heeft nagelaten is sprake van een onzorgvuldige voorbereiding van het ontslagbesluit.
Gelet op het voorgaande kan het bestreden besluit, waarbij dit ontslagbesluit is gehandhaafd, niet in stand blijven. Teneinde tot finale afdoening van het onderhavige geschil te komen zal de voorzieningenrechter het primaire ontslagbesluit herroepen en in zoverre zelf in de zaak voorzien.
2.6 Gelet op de uitspraak in de hoofdzaak is er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
2.7 Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Er worden 2 punten (beroepschrift, zitting) toegekend met wegingsfactor 1. De reiskosten van eiseres (Hierden-Zutphen) worden begroot op € 28,32, de reiskosten van de gemachtigde zijn inbegrepen bij de forfaitaire vergoeding.
ten aanzien van de hoofdzaak:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het ontslagbesluit van 1 juli 2011, en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het gestorte griffierecht van € 156,- aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 902,32, waarvan
€ 874,- ter zake van verleende rechtsbijstand en € 28,32 ter zake van reiskosten, te betalen aan eiseres.
ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening:
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.J.M. Weyers. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2012.