RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen:
Stichting Natuur en Milieu Aalten mede namens 12 anderen
te Aalten,
eisers,
het college van burgemeester en wethouders van Aalten
verweerder.
Bij besluit van 14 januari 2011 heeft verweerder aan zijn gemeente een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 16 elzen aan [locatie te plaats] onder de voorwaarde van het herplanten van 16 bomen van de
2e grootte, maat 14-16.
Bij besluit van 23 mei 2011 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 23 maart 2012. Namens eisers zijn verschenen
[naam 1], [naam 2] en [naam 3]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door B. Witjes.
2.1 Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteit bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Kapverordening 2005 van de gemeente Aalten (hierna: Kapverordening), is het verboden zonder toestemming van het college (van burgemeester en wethouders) houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Kapverordening, kan het college de vergunning weigeren, dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van onder andere:
natuur- en milieuwaarden;
landschappelijke waarden;
cultuurhistorische waarden:
waarden van stads- en dorpsschoon;
waarden voor recreatie en leefbaarheid;
beeldbepalende waarde van de houtopstand;
een of meerdere van de bovengenoemde waarden die de opstand in de toekomst kan vertegenwoordigen.
2.2 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de bomen weliswaar gezond zijn, maar dat sprake is van overlast in de directe omgeving vanwege de omvang van de bomen, worteldruk, schaduw en blad- en vruchtafval. Hierbij heeft verweerder het belang van de omwonenden die als gevolg van de situering van hun woning de meeste overlast ondervinden zwaarder laten wegen dan het belang van omwonenden die minder of geen overlast ondervinden. Ter compensatie van de te kappen bomen zal herplant dienen plaats te vinden.
2.3 Eisers hebben aangevoerd dat de bomen gezond zijn en dat het standpunt van verweerder, dat sprake is van ernstige overlast, onvoldoende is onderbouwd. Naar de mening van eisers voert verweerder geen consistent beleid nu twee keer een kapvergunning is geweigerd omdat overlast van bomen als een natuurlijk proces werd beschouwd. Bovendien achten eisers het ongeloofwaardig dat voortschrijdend inzicht de kap van 16 bomen noodzakelijk maakt. Eisers hebben daarnaast aangevoerd dat de buurt niet voldoende is geïnformeerd. Ten slotte hebben eisers het standpunt ingenomen dat de verleende kapvergunning een ongewenste precedentwerking heeft.
2.4 De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 6, eerste lid, van de Kapverordening geeft verweerder beleidsvrijheid bij het besluiten op een aanvraag om een vergunning. Als bepaalde waarden zich voordoen kan verweerder de vergunning weigeren, maar daartoe bestaat geen verplichting. Daarbij zal verweerder een belangenafweging dienen te maken. De rechter dient te toetsen of verweerder, de betrokken belangen in aanmerking genomen, in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Hoewel dit uitsluitend uit het beoordelingsformulier dat naar aanleiding van de aanvraag is opgemaakt kan worden afgeleid, ondervinden bewoners van [adres] die in de directe nabijheid van de desbetreffende bomen wonen overlast van de bomen vanwege hun omvang, worteldruk, schaduwwerking en blad- en vruchtafval. Verweerder heeft deze overlast als ernstig gekwalificeerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij afweging van alle belangen meer gewicht kunnen toekennen aan de belangen van de omwonenden die in de directe nabijheid van de bomen wonen dan aan de belangen van de omwonenden die verder van de desbetreffende bomen wonen.
Ter zitting hebben eisers desgevraagd aangegeven dat de leefbaarheid van de buurt in het geding is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de leefbaarheid in de buurt met het opleggen van een herplantplicht voldoende heeft gewaarborgd.
Nu verweerder heeft aangegeven dat de conditie van de bomen geen rol heeft gespeeld in de belangenafweging, maakt hetgeen eisers daaromtrent naar voren hebben gebracht het oordeel van de rechtbank niet anders. Dat bij brief van 30 augustus 2010 door verweerder aan twee bewoners van [adres] is aangegeven, dat niet zal worden overgegaan tot kap van bomen, leidt evenmin tot een ander oordeel. De omstandigheid dat de afweging van belangen destijds een andere uitkomst heeft gekregen, brengt niet met zich dat verweerder thans niet heeft mogen besluiten de vergunning te verlenen.
Eisers vrees voor precedentwerking kan evenmin leiden tot een ander oordeel, nu iedere aanvraag, zoals verweerder ter zitting ook heeft bevestigd, op zijn eigen merites wordt beoordeeld.
Hoewel eisers kunnen worden gevolgd in hun betoog dat het wenselijk was geweest als verweerder de buurt niet alleen door publicatie van de aanvraag en het verlenen van de vergunning in het lokale huis-aan-huisblad had geïnformeerd, zoals verweerder ter zitting ook heeft erkend, leidt dit niet tot gegrondverklaring van het beroep, nu verweerder niet heeft gehandeld in strijd met enige wettelijke bepaling. Verweerder heeft overigens ter zitting toegezegd met de bewoners in overleg te treden over de bomen die zullen worden herplant.
2.5 Het beroep is ongegrond. Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 april 2012.