ECLI:NL:RBZUT:2012:BW0567

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
28 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1938, 10/1964 en 11/667
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over de bouwvergunning voor een sportmedisch centrum in Lochem

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 28 maart 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, waaronder een sport- en recreatiecentrum, en het college van burgemeester en wethouders van Lochem. De rechtbank heeft geoordeeld dat een deel van de activiteiten van de derde-partij, die een sportmedisch, bewegings- en gezondheidscentrum wil oprichten, als sportactiviteiten moeten worden aangemerkt. Dit betekent dat deze activiteiten niet passen binnen de bestemming van het perceel volgens het geldende bestemmingsplan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college ten onrechte had geconcludeerd dat het bouwplan in overeenstemming was met de voorschriften van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft de besluiten van het college van 23 november 2010 en 5 april 2011 vernietigd, voor zover deze de bezwaren van eiseres sub 2 niet-ontvankelijk verklaarden. De rechtbank heeft bepaald dat het college nieuwe besluiten moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens zijn de beroepen van eisers sub 1 en sub 2 gegrond verklaard, en is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers. De rechtbank heeft benadrukt dat bij de beoordeling van de bouwvergunningen niet alleen gekeken moet worden naar de bestemming van het perceel, maar ook naar het daadwerkelijke gebruik van het bouwwerk. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van bouwplannen in relatie tot bestemmingsplannen en de belangen van concurrenten in dezelfde markt.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nrs: 10/1938, 10/1964 en 11/667
Uitspraak in de gedingen tussen:
1. [eisers sub 1],
2. [sport en recreatiecentrum B.V.]
te [plaats],
eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Lochem
verweerder.
[derde-partij]
derde-partij.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 juli 2010 heeft verweerder aan de derde-partij ontheffing wegens overschrijding van het maximaal te bebouwen oppervlak en een bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een sportmedisch, bewegings- en gezondheidscentrum op het perceel [adres te plaats].
Bij afzonderlijke besluiten van 23 november 2010 heeft verweerder het bezwaar van eisers sub 1 tegen het besluit van 28 juli 2010 ongegrond verklaard en het bezwaar van eiseres
sub 2 niet-ontvankelijk verklaard.
Hiertegen hebben eisers afzonderlijk beroep ingesteld (10/1938 en 10/1964)
Bij besluit van 22 oktober 2010 heeft verweerder aan de derde-partij een bouwvergunning tweede fase verleend voor dat centrum.
Bij besluit van 5 april 2011 heeft verweerder het bezwaar van eisers sub 1 ongegrond en het bezwaar van eiseres sub 2 niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen dit besluit gezamenlijk beroep ingesteld (11/667).
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 1 maart 2012, waar eisers sub 1 in persoon zijn verschenen en namens eiseres sub 2 A. Demers is verschenen. Eisers zijn bijgestaan mr. F. Voerman, advocaat te Doetinchem. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.A.J. Wallaard. Namens derde-partij is verschenen
[naam], bijgestaan door mr. S.M.C. Verheyden, advocaat te Lochem.
2. Overwegingen
Beroepen van eisers sub 1
2.1 Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet in samenhang met artikel 56a, tweede lid, van deze wet, voor zover hier van belang, mag slechts en moet de bouwvergunning eerste fase worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Woningwet in samenhang met artikel 56a, derde lid, van deze wet mag slechts en moet de bouwvergunning tweede fase worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met de voorschriften van het Bouwbesluit 2003 danwel de gemeentelijke bouwverordening.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Lochem Noord, 2e partiële herziening Hoeflingweg” heeft het in geding zijnde perceel de bestemming “Gemengd”.
Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder c, van de bij dit bestemmingsplan behorende voorschriften is de voor “Gemengd” aangewezen grond bestemd voor maatschappelijk, met uitzondering van geluidgevoelige maatschappelijke gebouwen binnen de aangeduide geluidzone-industrie.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 22, wordt in deze planvoorschriften onder “maatschappelijk” verstaan: het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, zoals genoemd in de categorieën A en B van de bij deze voorschriften behorende Staat van maatschappelijk voorzieningen, waaronder begrepen: gezondheidszorg en/of, zorg- en welzijn en /of, jeugd/kinderopvang en/of, onderwijs en/of, religie en of, uitvaart/begraafplaats en/of, bibliotheken en/of, openbare dienstverlening en/of, verenigingsleven.
2.2 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling, onder meer de uitspraak van 25 mei 2005, LJN: AT6181) moet bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming van het perceel kan worden gebruikt, doch mede of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Dit houdt in dat een bouwplan in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat een bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.
De rechtbank stelt vast dat in de bouwaanvraag staat vermeld dat het bouwwerk zal worden opgericht als sportmedisch, bewegings- en gezondheidscentrum.
Niet in geschil is dat een dergelijk centrum past binnen de bestemming “Gemengd”.
Verder stelt de rechtbank vast en niet in geschil is dat een sportschool/fitnesscentrum niet past binnen de bestemming “Gemengd”.
2.3 Eisers sub 1 betogen dat het - inmiddels sinds mei 2011 geopende – centrum van de derde-partij in feite een sportschool/fitnesscentrum is. Eisers hebben hierbij gewezen op de bouwtekeningen en hetgeen op de website van het centrum is vermeld. Voorts wijzen eisers op de verklaringen van de derde-partij ter zitting bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 9 december 2010, dat de activiteiten in het centrum uit vier segmenten zullen bestaan, te weten de segmenten curatieve zorg, preventieve zorg, chronische aandoeningen en sport en dat laatstgenoemd segment ongeveer 20% van de activiteiten zal beslaan.
2.4 Uit de bouwtekening blijkt dat het bouwplan een bruto oppervlakte van ongeveer 1.250 m² beslaat. Op de begane grond staan onder meer ingetekend een balie met daarbij een bar, een grote verblijfsruimte en drie kleine verblijfsruimten. Op de eerste verdieping zijn onder meer ingetekend twee kleedkamers, een sauna en twee middelgrote verblijfsruimten en twee kleine verblijfsruimten.
2.4.1 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de op de eerste etage aanwezige twee middelgrote verblijfsruimten worden gebruikt voor groepslessen, zoals spinning en zumba. Deze activiteiten dienen naar het oordeel van de rechtbank als sportactiviteiten te worden aangemerkt. Voorts is de rechtbank van oordeel dat een sauna en een bar geen sportmedische functie hebben.
Verder kan uit de overgelegde uitdraai van de internetsite van derde-partij van begin november 2010 naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden afgeleid dan dat, naast de activiteiten die derde-partij op het gebied van fysiotherapie en sportmedisch wil gaan uitoefenen, ook de reguliere sportactiviteiten, die derde-partij voorheen uitoefenende onder de naam “[naam 1]”, worden voortgezet.
2.4.3 De door de derde-partij ter zitting gegeven toelichting ten aanzien van onder meer de curatieve en preventieve zorg, waartoe de derde-partij contracten met zorgverzekeraars heeft afgesloten, laat onverlet dat naar het oordeel van de rechtbank een deel van de activiteiten die ter plaatse worden uitgeoefend als sportactiviteiten dienen te worden aangemerkt.
2.4.4 Zoals hiervoor is aangegeven passen deze activiteiten niet binnen de bestemming “Gemengd”. Derhalve moet worden geoordeeld dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat het inmiddels gerealiseerde bouwwerk mede wordt gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. Verweerder is dan ook ten onrechte tot de conclusie gekomen dat het bouwplan, voor wat betreft het gebruik, in overeenstemming is met de voorschriften van het bestemmingsplan.
2.5 Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 44 in samenhang met artikel 56a, tweede lid, van de Woningwet te worden vernietigd.
2.6 Met betrekking tot het beroep van eisers sub 1 gericht tegen de in bezwaar gehandhaafde bouwvergunning tweede fase overweegt de rechtbank als volgt.
Eisers sub 1 hebben geen gronden aangevoerd die zien op de limitatief imperatieve gronden om de bouwvergunning tweede fase te weigeren, te weten strijdigheid met het Bouwbesluit 2003 danwel de gemeentelijke bouwverordening.
2.7 Het beroep van eisers sub 1 tegen het besluit van verweerder van 5 april 2011 is dan ook ongegrond.
Beroep van eiseres sub 2
2.8 Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Bij de bestreden besluiten van 23 november 2010 en 5 april 2011 heeft verweerder de bezwaren van eiseres sub 2 niet-ontvankelijk verklaard op grond dat eiseres sub 2 niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt.
2.8.1 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van
3 november 2010, LJN: BO2687) is onder meer degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit, belanghebbende. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een concurrentiebelang is onder meer van belang de aard van het desbetreffende product, of betrokkenen werkzaam zijn in hetzelfde marktsegment, of zij in hetzelfde verzorgingsgebied opereren en of zij een zelfde klantenkring hebben.
Zoals hiervoor is overwogen dient in ieder geval een deel van de activiteiten van de derde-partij te worden aangemerkt als sportactiviteiten. Eiseres sub 2, die een sport- en recreatiecentrum exploiteert in Lochem, opereert in hetzelfde verzorgingsgebied als de derde-partij en (deels) is sprake van een zelfde klantenkring en/of van een zelfde marktsegment. Verweerder heeft zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres sub 2 geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is.
2.8.2 Uit het vorenstaande volgt dat verweerder ten onrechte de bezwaren van eisers sub 2 niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.9 De beroepen van eiseres sub 2 zijn gegrond. De bestreden besluiten van
23 november 2010 en van 5 april 2011, voor zover daarbij de bezwaren van eiseres sub 2 niet-ontvankelijk zijn verklaard, dienen dan ook wegens strijd met artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd.
Finale geschillenbeslechting
2.10 De rechtbank ziet geen aanleiding om deze zaken ten finale te beslissen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 46, derde lid, van de Woningwet gehouden is in het kader van de nieuw te nemen beslissingen op de bezwaren te bezien of een ontheffing dan wel een projectbesluit ten behoeve van het bouwplan, voor zover het betreft het gebruik als sportcentrum, tot de mogelijkheden behoort. Verder dient verweerder alsnog inhoudelijk te beslissen op de bezwaren van eiseres sub 2 ter zake van de bouwvergunningen eerste en tweede fase.
Proceskosten
2.11 Eisers hebben verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten die zij in bezwaar en beroep hebben gemaakt. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
In de zaak geregistreerd onder nummer 11/667, voor zover ingesteld door eisers sub 1, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
In de zaak geregistreerd onder nummer 11/667, voor zover ingesteld door eiseres sub 2, wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht ter zake van door een derde verleende rechtsbijstand 2 punten toegekend (1 punt beroep; 1 punt zitting), waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd.
In de zaak geregistreerd onder nummer 10/1938 wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht ter zake van door een derde verleende rechtsbijstand 1 punt toegekend (1 punt zitting), waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd.
In de zaak geregistreerd onder nummer 10/1964 bestaat geen aanleiding om de proceskosten (zitting) te vergoeden, nu sprake is van een samenhangende zaak (11/667) als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Voor een veroordeling van de in bezwaar gemaakte kosten in de procedures van eisers is geen plaats, reeds omdat de daartoe strekkende verzoeken op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb ontbreken.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit van 5 april 2011, registratienummer
11/667, voor zover ingesteld door eisers sub 1, ongegrond;
- verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit van 5 april 2011, registratienummer
11/667, voor zover ingesteld door eiseres sub 2, gegrond;
- verklaart het beroep van eisers sub 1, registratienummer 10/1938, gegrond;
- verklaart het beroep van eiseres sub 2, registratienummer 10/1964, gegrond;
- vernietigt de besluiten van 23 november 2011 en het besluit van 5 april 2011, voor zover
daarbij de bezwaren van eiseres sub 2 niet-ontvankelijk zijn verklaard;
- bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers sub l tot een bedrag van € 437,- , te
betalen aan eisers sub 1 en de proceskosten van eiseres sub 2 tot een bedrag van € 874,--,
te betalen aan eiseres sub 2;
- bepaalt dat verweerder het door eisers sub 1 betaalde griffierecht van € 150,-- vergoedt
en de door eiseres sub 2 betaalde griffierecht van 2 x € 298,--, zijnde € 596,--, aan eiseres
sub 2 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2012.