ECLI:NL:RBZUT:2012:BV9406

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
29 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1413 WWB
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverbindendheid van verordening langdurigheidstoeslag voor niet zelfstandig wonende personen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 29 februari 2012 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiseres, die in een beschermde woonvorm verblijft, en het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Veluwerand. Eiseres had aanvragen ingediend voor langdurigheidstoeslag en een maatschappelijke bijdrage voor de jaren 2009, 2010 en 2011, welke door verweerder waren afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 30 januari 2012, waar eiseres en haar vriend aanwezig waren, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door L.G. Röst.

De rechtbank oordeelde dat de beperking van de personenkring in artikel 3 van de Verordening langdurigheidstoeslag, die alleen recht geeft aan 'zelfstandig wonende inwoners', onverbindend is. Dit is in strijd met artikel 36, lid 1, van de Wet werk en bijstand (Wwb), dat bepaalt dat het college verplicht is langdurigheidstoeslag te verstrekken aan personen die voldoen aan de gestelde voorwaarden, ongeacht hun woonvorm. De rechtbank concludeerde dat de gemeenteraad zijn verordenende bevoegdheid te buiten is gegaan door deze uitsluiting.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit van verweerder voor de aanvragen langdurigheidstoeslag en bepaalde dat eiseres recht heeft op deze toeslag voor de jaren 2009, 2010 en 2011. De afwijzing van de aanvragen om een maatschappelijke bijdrage werd echter ongegrond verklaard, omdat deze regeling buitenwettelijk begunstigend beleid betreft en de rechtbank niet bevoegd was om de strijdigheid met het IVBPR te beoordelen. Eiseres werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 28,60, en het betaalde griffierecht van € 41 werd aan haar vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: 11/1413 WWB
Uitspraak in het geding tussen:
[eiseres]
te [plaats],
eiseres,
en
Het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Veluwerand
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 1 februari 2010, 3 februari 2010, 26 januari 2011 en 5 april 2011 heeft verweerder de aanvragen van eiseres om langdurigheidstoeslag en een maatschappelijke bijdrage voor de kalenderjaren 2009, 2010 en 2011 afgewezen.
Verweerder heeft de daartegen gemaakte bezwaren bij besluit van 9 augustus 2011 (hierna: het bestreden besluit) onder verwijzing naar het advies van de commissie voor bezwaarschriften ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 30 januari 2012, waar eiseres en haar vriend,
[naam], zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
L.G. Röst.
2. Overwegingen
2.1. Eiseres woont in een beschermde woonvorm van [naam, adres te plaats].
2.2. Aan het bestreden besluit ligt het standpunt van verweerder ten grondslag dat eiseres niet zelfstandig woont, zodat zij niet in aanmerking komt voor langdurigheidstoeslag en een maatschappelijke bijdrage.
Ten aanzien van de langdurigheidstoeslag stelt verweerder dat deze toeslag is bedoeld om mensen met een langdurig laag inkomen een extraatje te geven, zodat zij bijvoorbeeld makkelijker in staat zijn duurzame gebruiksgoederen te vervangen. Voor mensen in een instelling of inrichting geldt dat zij geen eigen huishouding voeren en dat zij daarom ook geen duurzame gebruiksgoederen hoeven te vervangen, aldus verweerder. Ten aanzien van de maatschappelijke bijdrage stelt verweerder dat deze bijdrage is bedoeld om te voorkomen dat mensen met een laag inkomen in een sociaal isolement komen te verkeren. Volgens verweerder is het risico hierop bij mensen die in een instelling of inrichting wonen veel geringer, aangezien zij gebruik kunnen maken van diverse voorzieningen en activiteiten binnen de betreffende instelling of inrichting. Ten slotte voert verweerder aan dat de maatschappelijke bijdrageregeling buitenwettelijk begunstigend beleid betreft, hetgeen terughoudend door de rechter dient te worden getoetst.
2.3. Eiseres betoogt dat de gemeenteraad zijn verordenende bevoegdheid te buiten is gegaan door een categorie van personen die in een instelling of inrichting wonen uit te sluiten van het recht op langdurigheidstoeslag en het recht op een maatschappelijke bijdrage. Eiseres doet in dit verband een beroep op artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Ten aanzien van de maatschappelijke bijdrage benadrukt eiseres dat het voor haar sociale en maatschappelijke integratie juist van groot belang is om activiteiten en bezigheden buiten de instelling Meerkanten te ontwikkelen.
Langdurigheidstoeslag
2.4. Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (Wwb) verleent het college op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wwb stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wwb hebben de regels, voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel d, in ieder geval betrekking op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen.
Voor een aanvraag langdurigheidstoeslag in 2009 bepaalt artikel 36, zesde lid, van de Wwb – geldend op 1 januari 2009 en voor zover hier van belang – dat artikel 36 zoals dat luidde op 31 december 2008 van toepassing blijft indien is voldaan aan een aantal voorwaarden.
Artikel 36, vijfde lid, van de Wwb – geldend op 31 december 2008 en voor zover hier van belang – bepaalt dat de langdurigheidstoeslag voor een alleenstaande € 341 per jaar bedraagt.
De gemeenteraad van Ermelo heeft met de Verordening langdurigheidstoeslag 2009 (hierna: de Verordening) uitvoering gegeven aan artikel 8, eerste lid aanhef en onder d van de Wwb. Artikel 3 van de Verordening bepaalt dat recht op langdurigheidstoeslag bestaat voor de zelfstandig wonende inwoner van de gemeente. In de toelichting staat vermeld dat met de zinsnede ‘zelfstandig wonende’ enkel tot uitdrukking wordt gebracht dat personen die in een inrichting of instelling zijn opgenomen geen recht hebben op een langdurigheidstoeslag.
Ingevolge artikel 5 van de Verordening bedraagt de hoogte van de langdurigheidstoeslag voor een alleenstaande € 341 per jaar.
2.5. Niet in geschil is dat eiseres niet zelfstandig woont en om die reden niet valt onder artikel 3 van de Verordening. De rechtbank ziet zich echter voor de vraag gesteld of deze bepaling uit de Verordening in overeenstemming is met het bepaalde in de Wwb. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
2.5.1. Uit artikel 36, eerste lid, van de Wwb vloeit voort dat het college gehouden is de langdurigheidstoeslag te verstrekken indien de aanvrager aan de gestelde voorwaarden in deze bepaling voldoet. De toelichting op de wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met decentralisering van de langdurigheidstoeslag (TK 2007-2008, 31 441, nr. 3, p. 4-7) vermeldt onder meer: (…) Gemeenten moeten een langdurigheidstoeslag verstrekken aan personen die langdurig op een minimum inkomen zijn aangewezen, geen in aanmerking te nemen vermogen en geen arbeidsmarktperspectief hebben. De gemeenten moeten in een verordening daartoe regels stellen met betrekking tot de hoogte van de toeslag en de invulling van de begrippen langdurig, laag inkomen en gebrek aan arbeidsmarktperspectief. (…). Deze bijzondere categoriale voorziening staat in beginsel open voor iedereen met een laag inkomen (de gemeente kan de grenzen hiervoor zelf bepalen), dus ook voor werkenden die nu zijn uitgesloten van langdurigheidstoeslag. (…).
Bij brief van 7 december 2004 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer geschreven: (…) Het recht op een langdurigheidstoeslag is niet gekoppeld aan het al dan niet voeren van een zelfstandige huishouding. (…).
2.5.2. Uit de brief van de staatssecretaris van 7 december 2004 leidt de rechtbank af dat niet beoogd is het recht op een langdurigheidstoeslag te koppelen aan een bepaalde woon- of leefvorm. Uit artikel 8 en artikel 36 van de Wwb noch uit de wetsgeschiedenis valt af te leiden dat de wetgever sinds genoemde brief van 7 december 2004 aan de gemeenteraad de vrijheid heeft willen geven om niet zelfstandig wonende personen, die op grond van de voorwaarden zoals vermeld in artikel 36, eerste lid, van de Wwb in beginsel aanspraak zouden kunnen maken op een langdurigheidstoeslag, categoraal uit te sluiten van de kring van rechthebbenden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de wetsgeschiedenis niet is gebleken dat de woorden ‘in ieder geval’ in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wwb zelfstandige betekenis hebben.
2.5.3. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de beperking van de personenkring tot de ‘zelfstandig wonende inwoner’ in artikel 3 van de Verordening onverbindend is wegens strijd met artikel 36, eerste lid, van de Wwb. Hieruit volgt dat verweerder artikel 3 van de Verordening niet aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen. De rechtbank zal om die reden het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit voor zover het betrekking heeft op de langdurigheidstoeslag vernietigen.
Maatschappelijke bijdrageregeling
2.6. Het college van burgemeester en wethouders van Ermelo (hierna: het college) heeft een Maatschappelijke bijdrageregeling (hierna: de Regeling) vastgesteld die met ingang van
1 januari 2009 in werking is getreden. In artikel 1 van de Regeling is bepaald dat op grond van deze regeling een bijdrage kan worden verstrekt voor deelname aan sociaal culturele en sportieve activiteiten en additionele schoolkosten. Ingevolge artikel 3 van deze Regeling behoren studenten en bewoners van een instelling of inrichting niet tot de doelgroep.
2.7. De door het college vastgestelde Regeling moet naar het oordeel van de rechtbank worden gekwalificeerd als buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak (Centrale Raad van Beroep van 24 augustus 2010, LJN: BN6257) betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast. De rechtbank stelt vast dat het college de aanvragen van eiseres om een maatschappelijke bijdrage voor de kalenderjaren 2009, 2010 en 2011 in overeenstemming met zijn beleid heeft afgewezen op de grond dat eiseres – woonachtig in een instelling – ingevolge artikel 3 van de Regeling niet behoort tot de doelgroep van deze Regeling. In het licht van de hier aan de orde zijnde toetsing staat de vraag of, zoals eiseres stelt, sprake is van strijdigheid met artikel 26 IVBPR, niet ter beoordeling aan de rechtbank.
2.7.1. Gelet op rechtsoverweging 2.7 is het beroep voor zover gericht tegen de afwijzingen van de aanvragen om een maatschappelijke bijdrage ongegrond.
2.8. Gelet op rechtsoverweging 2.5.3 zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit, voor zover dit betrekking heeft op de aanvragen langdurigheidstoeslag voor de kalenderjaren 2009, 2010 en 2011, vernietigen. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak voorzien en bepalen dat eiseres voor de kalenderjaren 2009, 2010 en 2011 recht heeft op langdurigheidstoeslag.
2.9. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Met toepassing van artikel 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht komen de kosten van eiseres tot een bedrag van € 28,60 (reiskosten op basis van het openbaar vervoer tweede klas) in aanmerking.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op de aanvragen langdurigheidstoeslag voor de kalenderjaren 2009, 2010 en 2011;
- bepaalt dat eiseres voor de kalenderjaren 2009, 2010 en 2011 recht heeft op langdurigheidstoeslag;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 28,60;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 41 aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.J. Bosch, voorzitter, en mrs. E.J.J.M. Weyers en
R.J. van Lochem, leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2012.