ECLI:NL:RBZUT:2012:BV8431

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
7 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/214, 10/281 en 10/345
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor vestiging van melkrundveebedrijf in beekdallandschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 7 maart 2012 uitspraak gedaan over de bouwvergunning en vrijstelling voor de vestiging van een melkrundveebedrijf in een beekdallandschap. De zaak betreft drie geregistreerde beroepen, ingediend door verschillende eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem, dat op 19 januari 2010 een vrijstelling op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en een bouwvergunning eerste fase had verleend voor de oprichting van een bedrijfswoning met bijgebouw en stallen op een specifiek perceel. De eisers, die op verschillende afstanden van de bouwlocatie wonen, betoogden dat het bouwplan in strijd was met de Visie Buitengebied, die nieuwe bedrijfslocaties in het beekdallandschap uitsluit. De rechtbank oordeelde dat de ruimtelijke onderbouwing van het besluit niet voldeed aan de eisen, omdat het bouwplan niet paste binnen het bestemmingsplan en de vrijstelling ten onrechte was verleend. De rechtbank verklaarde de beroepen van eisers 2 gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van de eisers. De uitspraak benadrukt het belang van een goede ruimtelijke onderbouwing en de noodzaak om bij afwijkingen van beleidsvisies goed te motiveren waarom deze afwijkingen gerechtvaardigd zijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nrs.: 10/214, 10/281 en 10/345
Uitspraak in de gedingen tussen:
1. [eiser A] en [eiser B]
te [plaats],
eisers 1 (reg.nr.: 10/214),
2. [eiser C], [eiser D], [eiser E], [eiser F], [eiser G], [eiser H] en [eiser I]
te [plaats],
eisers 2 (reg.nr.: 10/281),
3. de stichting Vrienden van de Gorsselse Heide
te Capelle aan den IJssel,
eiseres 3 (reg.nr.: 10/345),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem
verweerder.
[derde-partij A] en [derde-partij B]
derde-partijen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2010 (kenmerk: PC/2009-000913) heeft verweerder vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de – inmiddels vervallen – Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en bouwvergunning eerste fase verleend voor de oprichting van een bedrijfswoning met bijgebouw en stallen op het perceel, plaatselijk bekend [adres 1 te plaats] (hierna: het perceel). Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Eisers hebben beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van 24 januari 2012, waar eisers 1 zijn verschenen, eisers 2 zich hebben laten vertegenwoordigen door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, en eiseres 3 zich heeft laten vertegenwoordigen door A.S. Louter. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door T.A.J. Wallaard en A. Stortelder. De derde-partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. ing. A. Paalman, werkzaam bij LTO Noord advies te Raalte.
2. Overwegingen
2.1 Eisers [eiser G] en [eiser F] wonen aan de [adres 2 in plaats], op een afstand van ongeveer 740 meter van de in geding zijnde bouwlocatie. Eiser [eiser C] woont aan de [adres 3 in plaats], op een afstand van ongeveer 435 meter van de bouwlocatie. Eisers [eiser E] en [eiser D] wonen aan de [adres 4 in plaats], op een afstand van ongeveer 420 meter van de bouwlocatie. Voor zover de genoemde eisers vanuit hun woningen of tuinen al beperkt zicht hebben op de bouwlocatie, kan niet worden gezegd dat het bouwplan een zodanige ruimtelijke uitstraling, met name in de vorm van toename van verkeersintensiteit, heeft, dat hun belang, gegeven de afstanden van hun woningen tot de bouwlocatie van meer dan 400 meter, rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken. De genoemde eisers zijn dan ook niet aan te merken als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en het beroep van eisers 2, voor zover mede namens de genoemde eisers ingesteld, is om die reden niet-ontvankelijk.
2.1.1 Uit het voorgaande volgt dat de beroepen van [eiser H] en [eiser I] wel ontvankelijk zijn. Ten aanzien van deze beroepen overweegt de rechtbank het volgende.
2.2 Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang en voor zover thans van belang, moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 56a, tweede lid, van de Woningwet, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang en voor zover thans van belang, moet de bouwvergunning eerste fase worden geweigerd indien de weigeringsgrond van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet van toepassing is.
Ingevolge artikel 19, eerste en tweede lid, van de WRO, in onderlinge samenhang gelezen en voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten aangegeven categorieën van gevallen.
Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
2.3 De derde-partijen voeren een melkrundveebedrijf met ongeveer 100 melkkoeien en bijbehorend jongvee aan de [adres 5 te plaats]. Het onderhavige project strekt tot vestiging van dat bedrijf op het perceel en voorziet in de oprichting van een bedrijfswoning met bijgebouw, rundveestal en jongveestal voor het houden van ongeveer 150 melkkoeien en 120 stuks vrouwelijk jongvee. Om het project te financieren, is beoogd de bestemming van het perceel aan de [adres 5] te wijzigen naar een woonfunctie. Beide percelen liggen in het zogenoemde beekdallandschap.
2.4 De rechtbank stelt vast, en tussen partijen is niet in geschil, dat het bouwplan niet past binnen het bestemmingsplan “Buitengebied 1987”. Om het bouwplan toch mogelijk te maken heeft verweerder vrijstelling verleend op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO. Anders dan eisers hebben betoogd, past het bouwproject in categorie 11 van de zogenoemde provinciale vrijstellingslijst: (bouw)projecten voor nieuwvestiging van volwaardige grondgebonden melkveebedrijven en akkerbouwbedrijven, mits niet gelegen in een weidevogelgebied of ganzengebied van provinciaal belang. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat naar haar oordeel in het onderhavige geval sprake is van nieuwvestiging, aangezien het agrarisch bedrijf van de derde-partijen op het perceel wordt gevestigd waar voorheen geen ander bedrijf was gevestigd. Dat tevens sprake is van een bedrijfsverplaatsing, doet hieraan niet af.
2.5 Eisers hebben onder meer aangevoerd dat verweerder geen vrijstelling had mogen verlenen, omdat het bouwplan – kort gezegd – in strijd is met het op 26 februari 2007 door de raad van de gemeente Lochem vastgestelde Visie Buitengebied (hierna: de Visie). De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
2.5.1 In de Visie – die onderdeel vormt van het afwegingskader voor de verschillende (ruimtelijke) initiatieven die bij de gemeente worden ingediend – staat, voor zover thans van belang, over het beekdallandschap vermeld dat nieuwe bedrijfslocaties zijn uitgesloten. Bedrijfsuitbreiding dient op de hoge gronden, in ieder geval niet op natte beekdalgronden in de buurt van de beken, plaats te vinden. Daarnaast is in de Visie vermeld dat er vele vormen van hergebruik binnen bestaande bebouwing en erven denkbaar zijn en dat binnen beekdalen, of eigenlijk op de randen waar de agrarische bedrijven zijn gelegen, omschakeling naar, onder andere, wonen mogelijk is. Nieuwe woonvormen zijn ook denkbaar, mits, voor zover hier van belang, op het bestaande erf. Voorkomen moet worden dat meer verkeersbewegingen of infrastructuur in de beekdalen ontstaat. Het is denkbaar dat op huidige agrarische bedrijfslocaties nieuwe woonvormen worden opgericht. In dat verband wordt in de Visie verwezen naar de interim-beleidsnotitie functieverandering van (agrarische) gebouwen in het buitengebied van Lochem. Uitgangspunt voor de ontwikkeling van het beekdallandschap is dat de openheid wordt gehandhaafd en dat de beekdalen, wat betreft bebouwing, worden opengehouden, zo staat in de Visie vermeld.
2.5.2 Niet is in geschil dat het bouwplan naar de letter in strijd is met de Visie. Nieuwe bedrijfslocaties zijn immers uitgesloten in het beekdallandschap. Verweerder heeft zich in de ruimtelijke onderbouwing, die ten grondslag is gelegd aan het onderhavige besluit, evenwel op het standpunt gesteld dat in dit geval aanleiding bestaat om van de Visie af te wijken. Hij heeft daartoe in aanmerking genomen dat feitelijk sprake is van een verplaatsing van een bestaand bedrijf binnen het beekdallandschap. Bovendien wordt het nieuwe bedrijf op een hoger gelegen deel grond gerealiseerd, aan de rand van het beekdallandschap, en past het gebruik van de landbouwgrond als grasland op die plek beter in dat landschap.
Verweerder heeft bij brief van 7 juni 2011 een aanvulling op de ruimtelijke onderbouwing overgelegd.
2.5.3 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet op het standpunt kunnen stellen dat in dit geval aanleiding bestaat om van de Visie af te wijken. In de Visie is uitdrukkelijk en zonder voorbehoud vermeld dat nieuwe bedrijfslocaties zijn uitgesloten in het beekdallandschap. Hieruit kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden afgeleid, dan dat met de Visie niet alleen is beoogd te voorkomen dat een nieuw bedrijf wordt gevestigd op een nieuwe bedrijfslocatie binnen het beekdallandschap, maar evenzeer dat een bestaand – al dan niet binnen het beekdallandschap gevestigd – bedrijf wordt verplaatst naar een nieuwe bedrijfslocatie binnen het beekdallandschap. Dat de raad zich op verzoek van verweerder positief over het bouwplan heeft uitgelaten, kan hieraan niet afdoen. Eisers hebben naar het oordeel van de rechtbank terecht opgemerkt dat de raad daarmee geen wijziging van de Visie heeft vastgesteld of beoogd. De rechtbank neemt hierbij voorts in aanmerking dat het in geding zijnde project, dat uitsluitend voorziet in ontwikkeling van een nieuwe bedrijfslocatie binnen het beekdallandschap bij de Dommerbeek, en derhalve niet in een nieuwe planologische invulling van de bestaande bedrijfslocatie binnen het beekdallandschap bij de Eefsche beek, op zijn eigen merites moet worden beoordeeld. In het verlengde hiervan neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt dat verwezenlijking van het in geding zijnde project, dat voorts geen betrekking heeft op het gebruik van de omliggende landbouwgrond, niet zal leiden tot verdere aantasting van het beekdallandschap bij de Dommerbeek.
2.5.4 De conclusie moet zijn dat de (aangevulde) ruimtelijke onderbouwing in zoverre niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
2.6 Gelet op de conclusie dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, heeft verweerder zich ten onrechte bevoegd geacht om op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan en om bouwvergunning eerste fase te verlenen. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd.
2.7 De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers 2
([eiser H] en [eiser I]) in verband met de behandeling van hun beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) worden deze kosten ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874,-- (1 punt voor de indiening van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een wegingsfactor 1). Aan eiseres 3 kent de rechtbank € 36,40 toe wegens gemaakte reiskosten; van andere kosten die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen is de rechtbank niet gebleken. Niet gebleken is dat eisers 1 proceskosten hebben gemaakt die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep van eisers 2, voor zover ingesteld namens [eiser G],
[eiser F], [eiser C], [eiser E] en [eiser D] niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen voor het overige gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers 2 ([eiser H] en
[eiser I]) tot een bedrag van € 874,--, ter zake van verleende rechtsbijstand, te betalen aan [eiser H] en [eiser I];
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres 3 tot een bedrag van € 36,40, terzake van gemaakte reiskosten, te betalen aan eiseres 3;
- bepaalt dat verweerder het door eisers 1, eisers 2 ([eiser H] en
[eiser I]) en eiseres 3 betaalde griffierecht van onderscheidenlijk € 150,--,
€ 150,-- en € 297,-- aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.G.J. Welbergen, voorzitter, en mr. L.J. Bosch en mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2012.