RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser]
te [plaats],
eiser,
het college van burgemeester en wethouders van Brummen
verweerder.
Bij besluit van 11 maart 2010 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van eiser om vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het realiseren van een gezondheidscentrum aan de [adres] te Brummen.
Bij besluit van 4 april 2011 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 22 december 2011, waar eiser is verschenen,
bijgestaan door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door ing. B. Broekhuis.
2.1 Eiser heeft op 30 oktober 2007 een aanvraag bouwvergunning ingediend voor het oprichten van een gezondheidscentrum aan de [adres] te Brummen. In de bij brief van 25 januari 2008 gegeven toelichting op zijn verzoek om vrijstelling heeft eiser onder meer aangegeven dat in het gezondheidscentrum een apotheek, twee huisartsenpraktijken en een medisch specialist zullen worden gevestigd.
In deze brief heeft eiser de samenwerking tussen huisarts en medisch specialist beschreven en de rol van de apotheek in het gezondheidscentrum.
2.2 Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Brummen 1989”. Om het bouwplan te kunnen realiseren is een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de - inmiddels vervallen - Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) benodigd.
2.3 Op 24 juli 2008 heeft verweerder besloten in principe medewerking te verlenen aan de realisatie van een gezondheidscentrum [naam], met toepassing van artikel 19, tweede lid, van WRO, onder de voorwaarde dat voor het starten van de planologische procedure onderzoek is verricht naar de gevolgen voor het lokale voorzieningenniveau. Daarnaast heeft verweerder besloten om de grond waarop het gezondheidscentrum wordt gebouwd aan te bieden voor een marktconforme prijs.
2.4 Bij het aan dit geschil ten grondslag liggende besluit van 11 maart 2010 heeft verweerder geweigerd de vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO op te starten. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze weigering gehandhaafd
2.5 Eiser betoogt dat is voldaan aan de voorwaarden die zijn vermeld in het principebesluit van 24 juli 2008. Op 2 november 2008 is de overeenkomst tot verkoop van de grond – zonder ontbindende voorwaarden aan de zijde van de gemeente – tot stand gekomen. Verder heeft een distributieplanologisch onderzoek plaatsgevonden met als uitkomst dat er geen sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in Brummen door de komst van een tweede apotheek.
2.6 De beslissing om al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van in dit geval verweerder, waarbij deze beleidsvrijheid heeft, zodat de rechter deze beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit om de gevraagde vrijstelling te weigeren heeft kunnen komen.
2.6.1 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer LJN: BQ7946) kan een college niet de bevoegdheid worden ontzegd om bij het volgen van de vrijstellingsprocedure terug te komen van de aanvankelijke bereidheid om met toepassing van artikel 19 van de WRO medewerking te verlenen aan de realisering van het bouwplan. Wel zal het college bij het alsnog weigeren om vrijstelling te verlenen deugdelijk dienen te motiveren waarom het inzicht is veranderd.
2.6.2 Bij besluit van 11 maart 2010 is verweerder teruggekomen op het principebesluit van 24 juli 2008. Ter beoordeling staat of verweerder bij het bestreden besluit deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij van inzicht is veranderd, en anders dan in de eerder uitgesproken bereidheid om medewerking te verlenen aan het bouwplan, alsnog van oordeel is dat het bouwplan vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet aanvaardbaar is.
2.6.3 Ter zitting is namens verweerder aangegeven dat reeds de omstandigheid dat de twee huisartsen die zich zouden vestigen in het gezondheidscentrum te kennen hebben gegeven zich inmiddels elders te hebben gevestigd, aanleiding is voor verweerder om geen vrijstelling te verlenen.
2.6.4 Vast staat dat het bouwplan en verzoek om vrijstelling betrekking heeft op een gezondheidscentrum dat ruimte biedt aan twee huisartsenpraktijken, een psychiatriepraktijk en een apotheek. In de brief van verweerder van 13 augustus 2008, waarbij eiser in kennis is gesteld van het principebesluit om planologische medewerking te verlenen, heeft verweerder aangegeven dat het de bedoeling is dat het gezondheidscentrum ruimte biedt aan bovenstaande voorzieningen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder bereid was af te wijken van het bestemmingsplan en de Structuurvisie “Ligt op Groen” omdat het plan, waarin voorzien werd in deze voorzieningen, een positieve bijdrage zou leveren aan het lokale voorzieningenniveau.
Verder staat vast dat de twee huisartsen ten tijde van het besluit van 11 maart 2010 te kennen hebben gegeven niet meer te participeren in het gezondheidscentrum. Ter zitting is door verweerder verklaard dat door het afhaken van de twee huisartsen geen positieve impuls aan de lokale eerste lijnszorg kan worden gegeven en dat de feitelijke invulling en omvang van het gezondheidscentrum onduidelijk blijft. Verweerder is gelet hierop van mening dat iedere grond ontbreekt om af te wijken van de structuurvisie ‘Ligt op Groen’.
2.6.5 De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat verweerder voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij ten gevolge van gewijzigde omstandigheden is teruggekomen op het principebesluit van 24 juli 2008.
De omstandigheid dat de huisartsen – zoals door eiser is gesteld – door de trage procedure zijn afgehaakt leidt niet tot een ander oordeel. Dit geldt ook voor het door eiser uitgevoerde distributieplanologisch onderzoek.
2.6.6 Onder deze omstandigheden en gegeven de aan verweerder toekomende beleidsvrijheid, heeft verweerder op deze grond tot een weigering van de gevraagde vrijstelling kunnen komen.
Aan een bespreking van de in het bestreden besluit neergelegde andere grond om geen vrijstelling te verlenen en de daartegen gerichte beroepsgronden, komt de rechtbank dan ook niet toe.
2.7 Voor zover eiser heeft betoogd dat sprake is van willekeur en in dit verband heeft gewezen op de medewerking die verweerder heeft verleend aan de totstandkoming van een ander gezondheidscentrum, overweegt de rechtbank dat dit feiten en omstandigheden betreft die zich na het bestreden besluit hebben voorgedaan en reeds hierom in het kader van het voorliggende geschil niet aan de orde kunnen komen.
2.8 Eiser heeft geen gronden aangevoerd waarom de bouwvergunning ten onrechte niet is verleend.
2.9 Het beroep is derhalve ongegrond. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2012.