ECLI:NL:RBZUT:2011:BU5712

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
9 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1803 GEMWT
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging besluit tot beëindiging permanente bewoning recreatiewoning in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 9 november 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Epe, en het college van burgemeester en wethouders van Epe. De zaak betreft een besluit van 30 december 2009 waarbij de eiser werd gelast de permanente bewoning van zijn recreatiewoning te beëindigen. Dit besluit werd door de gemeente in stand gehouden na bezwaar van de eiser, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd en daarom vernietigd moest worden. De rechtbank oordeelde dat de permanente bewoning in strijd was met het bestemmingsplan, dat geen bijzondere omstandigheden aanwezig waren om van handhaving af te zien, en dat de gemeente in redelijkheid ontheffing van het bestemmingsplan had kunnen weigeren.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar heeft tevens bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Dit betekent dat de gemeente de mogelijkheid heeft om opnieuw te handhaven, ondanks de vernietiging van het besluit. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eiser toegewezen, tot een bedrag van € 874,--, en bepaald dat het betaalde griffierecht van € 150,-- aan de eiser vergoed moet worden.

De uitspraak is gedaan in het kader van bestuursrecht en betreft de handhaving van bestemmingsplanvoorschriften. De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin wordt benadrukt dat bij de toetsing van de rechtmatigheid van handhaving geen indringende toetsing van de bestemmingsplanvoorschriften plaatsvindt. De rechtbank heeft ook de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht en het bestemmingsplan “Wissel 1994” in haar overwegingen betrokken.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 10/1803 GEMWT
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser]
te Epe,
eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van Epe
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 december 2009 heeft verweerder eiser, onder aanzegging van een dwangsom, gelast de permanente bewoning van de recreatiewoning aan de [adres] (hierna: het perceel) te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 23 september 2010 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder de begunstigingstermijn alsnog vastgesteld op vijf jaar.
Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Bij brief van 15 september 2011 heeft verweerder het bestreden besluit van een nadere motivering voorzien.
Het beroep is behandeld ter zitting van 29 september 2011, waar eiser is verschenen, bijgestaan door mr. J.H. Hermsen, advocaat te Apeldoorn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van der Sluis, J. Bovendorp en mr. K.A. Weerts.
2. Overwegingen
2.1 Nu verweerder met zijn brief van 15 september 2011 de motivering van het bestreden besluit heeft aangevuld, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert. Het bestreden besluit is derhalve in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en zal daarom worden vernietigd. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
2.2 Ingevolge het bestemmingsplan “Wissel 1994”, zoals dat ten tijde van belang van kracht was, rust op het perceel de bestemming “Bos, logiesverblijven toegestaan”.
Ingevolge artikel 2.8, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voor zover thans van belang, is de op de plankaart voor “bos, logiesverblijven toegestaan” aangewezen grond bestemd voor doeleinden voor recreatief (nacht)verblijf met de daarbij behorende gebouwen (logiesverblijven) en andere bouwwerken.
Ingevolge artikel 2.8, elfde lid, van deze voorschriften is permanente bewoning van logiesverblijven en stacaravans niet toegestaan.
Ingevolge artikel 3.1, eerste lid, van deze voorschriften is het verboden gronden of opstallen te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, in strijd met de in het bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming.
In artikel 5.2, derde lid, is bepaald dat gebruik van grond en opstallen op een wijze of tot een doel strijdig met de in het bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming en met de daarbij in deze voorschriften gegeven gebruiksbepalingen mag worden voortgezet voor zover het gebruik bestond ten tijde van het van kracht worden van het plan, zolang in de aard van dat gebruik geen wijziging wordt aangebracht, dan wel deze wijziging een vermindering van de strijdigheid van het plan inhoudt.
In afwijking van het derde lid is in het vierde lid van dit artikel bepaald dat het permanent bewonen van logiesverblijven gelegen binnen de bestemming “Bos, logiesverblijven toegestaan”, ongeacht het moment waarop dit gebruik bestond, niet mag worden voortgezet
2.3 Niet in geschil is dat eiser zijn woning permanent bewoont. Daarmee handelt eiser in strijd met het bestemmingsplan zodat verweerder daartegen handhavend kon optreden.
2.4 Eiser betoogt dat artikel 5.2, vierde lid, van de planvoorschriften onverbindend is, omdat deze bepaling niet is gegeven ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer LJN: AU6223 en LJN: AV0281) volgt, dat bij de beantwoording van de vraag of verweerder het gebruik terecht aan de voorschriften van het bestemmingsplan heeft getoetst geen plaats bestaat voor een indringende toetsing van de juistheid van deze voorschriften. De mogelijkheid om in het kader van een procedure die is gericht tegen een besluit waarbij een last is opgelegd, als de in geding zijnde, de gelding van de toepasselijke bestemmingsplanvoorschriften aan de orde te stellen, strekt niet zover dat het desbetreffende onderdeel van het bestemmingsplan aldus opnieuw kan worden onderworpen aan de bij de goedkeuring van dat plan te hanteren toetsingsmaatstaf.
Derhalve is er geen aanleiding om artikel 5.2, vierde lid, van de planvoorschriften onverbindend te verklaren, zoals door eiser bepleit.
2.5 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.6 Niet in geschil is dat aan eiser geen ontheffing als bedoeld in artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang bezien met artikel 1.1, eerste lid, onderdeel j, van het Besluit ruimtelijke ordening kan worden verleend.
De eerst ter zitting in dit verband naar voren gebrachte beroepsgronden dienen, naar het oordeel van de rechtbank, vanuit het oogpunt van een goede procesorde buiten beschouwing te worden gelaten.
Uit het vorenstaande volgt dat legalisatie niet tot de mogelijkheden behoort.
2.7 Van de zijde van eiser zijn geen omstandigheden aangevoerd die zo bijzonder zijn dat verweerder had behoren af te zien van handhaving. De ook in dit verband eerst ter zitting aangevoerde gronden dienen wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te blijven.
2.8 Ten aanzien van de begunstigingstermijn overweegt de rechtbank ten slotte dat voor bewoners die, zoals eiser, vóór 31 oktober 2003 permanent in een recreatiewoning zijn gaan wonen, een overgangsregeling geldt, die inhoudt dat zij een begunstigingstermijn krijgen, die wordt berekend op de helft van het aantal jaren dat zij in de woning hebben gewoond tot, naar de rechtbank begrijpt, 31 oktober 2003. De rechtbank acht dit beleid niet kennelijk onredelijk.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de begunstigingstermijn in het bestreden besluit heeft vastgesteld op een termijn van vijf jaar. De rechtbank stelt vast dat dit in verweerders beleid de maximale begunstigingstermijn is, zodat het antwoord op de vraag of eiser daadwerkelijk vanaf 1986 de recreatiewoning permanent heeft bewoond, zoals door hem is gesteld, niet kan leiden tot een langere begunstigingstermijn. Deze beroepsgrond behoeft derhalve thans geen bespreking.
2.9 De rechtbank is van oordeel dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
Er is aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten van eiser. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden ter zake van rechtsbijstand 2 punten toegekend (beroep 1 punt en verschijnen ter zitting 1 punt) waarbij een wegingsfactor 1 wordt toegekend.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 874,-- ter zake van verleende rechtsbijstand;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 150,-- aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 november 2011.