Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 105602 / HA ZA 09-1078
Vonnis van 12 oktober 2011
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B.V.1],
gevestigd te [plaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L.M. de Jong te Kampen,
MR. C.B. GEURINK in diens hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B.V.2]
kantoorhoudende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat aanvankelijk mr. C.B. Geurink, thans mr. R. Stam te Doetinchem.
Partijen zullen hierna mede [B.V.1] en de curator genoemd worden. [B.V.2] zal hierna mede [B.V.2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 13 april 2011
- de akte uitlating n.a.v. tussenvonnis, tevens akte overlegging producties en wijziging van eis van [B.V.1]
- de antwoordakte uitlating n.a.v. tussenvonnis van de curator
- de akte uitlating van [B.V.1].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie
2.1. In het vonnis van 13 april 2011 is partijen de gelegenheid gegeven zich uit te laten over het voorlopig oordeel dat de curator de belangen van [B.V.1] als separatist te kort heeft gedaan en aldus onrechtmatig jegens [B.V.1] heeft gehandeld. Het enkele feit dat door het handelen van de curator de doorstart van het horecabedrijf mogelijk is geworden waardoor ongeveer 28 mensen hun baan hebben behouden is voorshands onvoldoende geoordeeld om volledig de onrechtmatigheid aan dat handelen te ontnemen.
2.2. [B.V.1] heeft gesteld dat de schade die zij als gevolg van het handelen van de curator heeft geleden als volgt begroot moet worden.
- De curator had de goederen van [B.V.1] aan haar moeten afgeven vlak na het uitspreken van het faillissement van [B.V.2] De schade van [B.V.1] kan daarom gesteld worden op de waarde van de keuken rond veertien dagen na de faillissementsdatum. Die waarde schat [B.V.1] in ieder geval op € 55.000,--, het bedrag dat de curator voor de betreffende goederen heeft ontvangen.
- [B.V.1] lijdt schade doordat zij de procedure tegen [B.V.2] nu tegen de curator moet voortzetten. Daardoor lopen haar advocaatkosten op. [B.V.1] was genoodzaakt ten laste van de curator conservatoir beslag te laten leggen jegens de doorstarter [B.V.3] i.o. op haar, [B.V.1], eigendommen en deze in gerechtelijke bewaring te nemen. In verband met het gelegde beslag en de bewaarneming dient [B.V.1] op korte termijn een procedure aanhangig te maken. Alle kosten die met het een en ander gemoeid zullen zijn komen voor rekening van de curator. [B.V.1] begroot aldus haar schade op tenminste € 75.000,--.
2.3. [B.V.1] heeft haar eis gewijzigd en vordert thans dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. voor recht zal verklaren dat mr. Geurink in diens hoedanigheid van curator in het faillissement van [B.V.2] jegens [B.V.1] aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige daad voor de schade die [B.V.1] heeft geleden en nog zal lijden door het handelen van mr. Geurink, een en ander zoals omschreven in de akten die [B.V.1] heeft genomen ter rolle van 29 december 2010, 26 januari 2011 en 25 mei 2011;
II primair:
mr. Geurink in diens hoedanigheid van curator in het faillissement van [B.V.2] zal veroordelen tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet ter zake van alle vaststaande schade die [B.V.1] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het onrechtmatig handelen van mr. Geurink, alsmede mr. Geurink in diens hoedanigheid van curator in het faillissement van [B.V.2] zal veroordelen tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [B.V.1] van een bedrag van € 55.000,-- ter zake van een voorschot op de totale schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag vanaf 10 augustus 2010 (14 dagen na 27 juli 2010, de datum waarop [B.V.2] in staat van faillissement is verklaard), althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot aan de dag der algehele voldoening
subsidiair:
de door [B.V.1] als gevolg van het handelen van mr. Geurink geleden en nog te lijden schade zal begroten op een bedrag van € 70.000,-- en mr. Geurink in diens hoedanigheid van curator in het faillissement van [B.V.2] zal veroordelen aan [B.V.1] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 70.000,-- ter zake van alle vaststaande schade die [B.V.1] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het onrechtmatig handelen van mr. Geurink, vermeerderd met de wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag vanaf 10 augustus 2010, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot aan de dag der algehele voldoening;
III
mr. Geurink in diens hoedanigheid van curator in het faillissement van [B.V.2] zal veroordelen in de kosten van deze procedure, zowel in conventie als in reconventie, alsmede mr. Geurink zal veroordelen in de door de rechtbank in goede justitie te begroten nakosten, alles te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten inclusief nakosten, te rekenen vanaf 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis met bepaling dat deze veroordeling door mr. Geurink als boedelschuld dient te worden voldaan.
2.4. De curator heeft zich niet verzet tegen deze wijziging van eis, zodat op die gewijzigde eis recht gedaan zal worden.
2.5. De curator heeft het voorshandse oordeel van de rechtbank dat hij jegens [B.V.1] onrechtmatig heeft gehandeld weersproken. Hij heeft betoogd dat de Algemene Voorwaarden (AV) van [B.V.1] waarin het eigendomsvoorbehoud is opgenomen niet aan [B.V.2] ter hand zijn gesteld, zodat hij gerechtigd is deze AV te vernietigen.
Maar zou er wel sprake zijn geweest van een eigendomsvoorbehoud, dan zijn de eigendomsrechten van [B.V.1] tenietgegaan door natrekking. De keuken is eigendom geworden van de eigenaar van het pand waarin de apparatuur is ingebouwd.
Voorts heeft de curator aangevoerd dat hij niet bekend was met de procedure tussen [B.V.1] en [B.V.2] en met het door [B.V.1] gepretendeerde eigendomsrecht toen hij de keukenapparatuur aan [B.V.3] i.o. verkocht. De doorstart moest zo spoedig mogelijk gerealiseerd worden om de nieuwe onderneming enige kans van succes te bieden. Het handelen van de curator is in het belang geweest van de gezamenlijke schuldeisers van [B.V.2] Hij heeft met de belangen van derden zoals [B.V.1] rekening gehouden door bij de overdracht te bedingen dat de overnemer de eventuele rechten van derden in acht dient te nemen. Dat de koper dat beding niet wil naleven kan de curator niet verweten worden. Daar komt bij dat door de fiscus beslag was gelegd op de keukeninventaris.
Over de door [B.V.1] geleden schade heeft de curator gesteld dat deze ten hoogste € 12.937,37 kan bedragen, eventueel vermeerderd met proceskosten. Van de koopsom van de keuken is een bedrag van € 168.811,39 al door [B.V.2] voldaan en er stond nog slechts het bedrag van € 12.937,37 open. De door hem voor de boedel bedongen verkoopprijs zag niet alleen op de door [B.V.1] geleverde goederen, maar op nagenoeg de gehele inventaris van het restaurant. De waarde van die inventaris werd op 3 augustus 2010 op € 34.500,-- exclusief btw getaxeerd.
Hij heeft [B.V.1] voorgesteld de zaak af te doen door betaling van een bedrag van € 14.000,--. [B.V.1] is daar niet op ingegaan, maar zij heeft nadien haar schade aanzienlijk opgevoerd, ondanks zijn waarschuwing geen nodeloze acties te ondernemen, aldus de curator.
2.6. De rechtbank heeft uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist dat op de door [B.V.1] aan [B.V.2] geleverde keukeninventaris een eigendomsvoorbehoud van [B.V.1] rustte en aldus een eindbeslissing gegeven. Voor een dergelijke beslissing geldt de regel dat daarvan in dezelfde instantie niet meer kan worden teruggekomen. Dit kan anders zijn indien de beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, dan wel de eisen van een goede procesorde om een andere reden meebrengen dat de rechter zijn eindbeslissing heroverweegt. De curator heeft onvoldoende aangevoerd om terug te komen op het oordeel dat op de door [B.V.1] aan [B.V.2] geleverde keukeninventaris een eigendomsvoorbehoud van [B.V.1] rustte. Hij heeft slechts bij gebrek aan wetenschap betwist dat de AV aan [B.V.2] ter hand zijn gesteld. Daar komt bij dat het op de weg van de curator had gelegen dit verweer te voeren zodra hij de procedure had overgenomen. Het beroep van de curator op vernietiging van de AV is niet alleen onvoldoende onderbouwd, maar dit verweer is ook te laat gevoerd.
2.7. De stelling van de curator dat [B.V.1] de eigendom van de betreffende zaken door natrekking is verloren stuit al af op het feit dat deze zaken in gerechtelijke bewaring zijn genomen en elders zijn opgeslagen. Uit het proces-verbaal van inbewaringgeving blijkt niet dat bij de verwijdering van de in beslag genomen keukeninventaris schade aan het pand is aangebracht. Hieruit volgt al dat deze zaken niet duurzaam met het gebouw verenigd waren en het beroep op natrekking dus geen doel treft.
2.8. De curator heeft aangevoerd dat hij tot en met 9 augustus 2010 gesprekken heeft gevoerd over de verkoop van de keukeninventaris aan de beoogde doorstarters. Op die negende augustus 2010 is overeenstemming bereikt over de verkoop, op 10 augustus 2010 is de toestemming van de rechter-commissaris verzocht en deze toestemming is diezelfde dag nog telefonisch verleend. Bij brief van 11 augustus 2010 heeft de curator dit aan de rechter-commissaris bevestigd.
[B.V.1] heeft aangevoerd dat de curator nog voldoende mogelijkheden had de rechten van [B.V.1] te respecteren nadat hij op 11 augustus 2010 bekend werd met haar eigendomsrechten. Zij heeft erop gewezen dat de schriftelijke koopovereenkomst op 19 augustus 2010 is ondertekend.
Uit deze koopovereenkomst blijkt niet dat de overeenkomst tussen de curator en [B.V.3] i.o. op een eerder tijdstip dan op 19 augustus 2010 definitief tot stand is gekomen. De curator heeft onvoldoende aangevoerd om tot de conclusie te komen dat er op 11 augustus 2010 al een zodanige onvoorwaardelijke koopovereenkomst tot stand was gekomen dat hij daarop niet meer terug kon komen. Het verweer van de curator dat hij niet bekend was met de eigendomspretenties van [B.V.1] toen hij de keuken verkocht wordt daarom verworpen.
2.9. [B.V.1] heeft een e-mail van de belastingdienst van 8 juli 2011 aan haar advocaat overgelegd, waarin de belastingdienst verklaart dat het beslag op de zaken vermeld op de aan de fiscus toegestuurde facturen wordt opgeheven. Zij heeft daarmee voldoende de stelling van de curator weersproken dat zij haar eigendomsrechten niet geldend zou kunnen maken als gevolg van de door de fiscus gelegde executoriale beslagen.
Aan de curator wordt verweten dat hij zaken waarop het eigendomsvoorbehoud van [B.V.1] rustte aan een derde heeft vervreemd. Hem wordt niet verweten dat deze derde weigert de rechten van [B.V.1] te respecteren.
Al hetgeen de curator heeft aangevoerd is geen aanleiding terug te komen op het voorshandse oordeel dat hij onrechtmatig jegens [B.V.1] heeft gehandeld door de verkoop van de zaken die door [B.V.1] onder eigendomsvoorbehoud aan [B.V.2] waren geleverd te verkopen aan [B.V.3] i.o.
2.10. De schade die [B.V.1] als gevolg van dit onrechtmatig handelen heeft geleden wordt begroot op het bedrag van € 12.937,37 te weten het onbetaald gebleven deel van de koopsom van de keuken, nu immers vast staat dat van die koopsom het bedrag van € 168.811,39 al aan [B.V.1] is betaald.
2.11. Voor wat betreft de door [B.V.1] gevorderde advocaat-, beslag-, en proceskosten geldt dat het enkele feit dat de procedure die [B.V.1] aanvankelijk tegen [B.V.2] aanhangig heeft gemaakt door de curator is overgenomen onvoldoende is om een eventuele veroordeling van de curator in meer of andere dan de gebruikelijke proceskosten te rechtvaardigen.
2.12. De stelling van [B.V.1] dat zij mede gelet op de houding van de curator zich genoodzaakt heeft gezien ten laste van de curator conservatoir beslag te leggen op de keukeninventaris en deze in gerechtelijke bewaring te nemen wordt gelet op het volgende verworpen.
Uit het beslagrekest en het sequestratierekest blijkt niet dat het beslag en/of de gerechtelijke bewaring ten laste van de curator is verzocht of gelegd. De verzoeken richten zich tegen [persoon 1], [B.V.4] en [persoon 2], handelende namens en/of bestuurder van [B.V.3] i.o. en het beslag is ook uitsluitend ten laste van deze (rechts)personen gelegd. Uit het sequestratierekest blijkt dat [B.V.1] verzocht heeft haar toestemming voor gerechtelijke inbewaringneming te verlenen omdat zij in een plaatselijk dagblad heeft gelezen dat het bedrijf van [B.V.3] i.o. de deuren sluit en ter overname zal worden aangeboden. Zij vreest dat de gerekwestreerden haar goederen zal “verhuizen” en daarmee haar eigendomsrechten zal frustreren, zo heeft [B.V.1] in dit rekest aangevoerd.
Van beslaglegging ten laste van de curator en naar aanleiding van handelingen van de curator is derhalve geen sprake. Waar aan de curator geen verwijt gemaakt kan worden voor wat de betreft de feiten en omstandigheden die voor [B.V.1] aanleiding zijn geweest bewarende maatregelen te treffen jegens (de bestuurders van) [B.V.3] i.o. valt niet in te zien waarom hij de kosten van door [B.V.1] eenzijdig getroffen maatregelen en/of nog te voeren procedure(s) zou moeten dragen.
2.13. Nu de schade die [B.V.1] heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van de curator begroot kan worden op het bedrag van € 12.937,37 zal [B.V.1] veroordeeld worden tot betaling van dit bedrag en bestaat er geen aanleiding de zaak te verwijzen naar een schadestaatprocedure. Evenmin bestaat er in de onderhavige situatie nog aanleiding de curator te veroordelen tot betaling van een voorschot. De curator heeft geen verweer gevoerd tegen de door [B.V.1] gevorderde rentevergoeding, zodat deze zal worden toegewezen als gevorderd.
De door [B.V.1] gevorderde verklaring voor recht zal als na te noemen worden toegewezen.
2.14. De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van deze procedure en in de nakosten. Er bestaat aanleiding bij de begroting van de aan de zijde van [B.V.1] gevallen kosten uit te gaan van het toegewezen bedrag.
De kosten aan de zijde van [B.V.1] worden aldus begroot op:
- dagvaarding € 72,25
- griffierecht 285,--
- salaris advocaat 1.808,-- (4 punten × factor 1,0 × tarief € 452,--)
Totaal € 2.165,25
De curator heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering te bepalen dat de proceskostenveroordeling als boedelschuld dient te worden voldaan, zodat ook dit onderdeel van de vorderingen van [B.V.1] voor toewijzing gereed ligt.
In reconventie
2.15. De rechtbank blijft bij hetgeen in het vonnis van 13 april 2011 in reconventie is overwogen. De vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen met veroordeling van de curator in de kosten van deze procedure, in het vonnis van 13 april 2011 berekend op een bedrag van € 1.017,--. Nu de nakosten in conventie worden toegewezen, bestaat er geen aanleiding deze kosten ook in reconventie toe te wijzen. Dit onderdeel van de door [B.V.1] gevorderde kostenveroordeling zal daarom worden afgewezen.
De curator heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering te bepalen dat de proceskostenveroordeling als boedelschuld dient te worden voldaan, zodat ook dit onderdeel van de vorderingen van [B.V.1] voor toewijzing gereed ligt.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. verklaart voor recht dat mr. C.B. Geurink in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [B.V.2] jegens [B.V.1] aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige daad voor de schade die [B.V.1] heeft geleden en begroot deze schade op een bedrag van € 12.937,37;
3.2. veroordeelt mr. C.B. Geurink in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [B.V.2] tot betaling aan [B.V.1] van dit bedrag van € 12.937,37, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
3.3. veroordeelt mr. C.B. Geurink in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [B.V.2] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [B.V.1] gevallen en begroot op € 2.165,25, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten, te rekenen vanaf 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis;
3.4. veroordeelt mr. C.B. Geurink in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [B.V.2] in de nakosten aan de zijde van [B.V.1] begroot op een bedrag van € 131,-- ter zake van salaris van de advocaat en veroordeelt mr. C.B. Geurink in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [B.V.2] voorwaardelijk, voor het geval hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne aan de in dit vonnis uitgesproken veroordeling voldoet en indien betekening plaatsvindt en noodzakelijk is, in de kosten van betekening, tot op heden begroot op € 68,-- voor salaris van de advocaat en de kosten van het betekeningsexploot, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten, te rekenen vanaf 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis;
3.5. bepaalt dat de proceskostenveroordelingen onder 3.3. en 3.4. door mr. Geurink als boedelschuld dienen te worden voldaan;
3.6. verklaart de veroordelingen onder 3.2., 3.3. en 3.5. uitvoerbaar bij voorraad;
3.7. wijst af het meer of anders gevorderde;
3.8. wijst de vorderingen af
3.9. veroordeelt mr. C.B. Geurink in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [B.V.2] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [B.V.1] gevallen en begroot op € 1.017,--;
3.10. bepaalt dat deze proceskostenveroordeling door mr. Geurink als boedelschuld dient te worden voldaan;
3.11. verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Hoogland en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2011.