ECLI:NL:RBZUT:2011:BT6118

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
28 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1078 AW
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening ambtenaar wegens onvoldoende daadkrachtig optreden

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 28 september 2011 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een groepscommandant bij de Koninklijke Marechaussee. De verzoeker, die op 14 juli 2011 mondeling was medegedeeld dat hij schriftelijk zou worden berispt en tijdelijk niet in zijn leidinggevende functie zou mogen werken, had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de Minister van Defensie en de Commandant Koninklijke Marechaussee. Deze besluiten hielden in dat hij tijdelijk andere werkzaamheden moest verrichten en een cursus op het gebied van leidinggeven en integriteit moest volgen.

De voorzieningenrechter heeft op 8 september 2011 de zaak behandeld, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat. De verweerders waren vertegenwoordigd door hun advocaten. De rechter heeft overwogen dat er geen spoedeisend belang was dat een voorlopige voorziening vereiste met betrekking tot de schriftelijke berisping. De rechter heeft zich daarom beperkt tot het voorlopig oordeel over de opdracht tot het tijdelijk verrichten van andere werkzaamheden.

De Commandant Koninklijke Marechaussee had gesteld dat de verzoeker onvoldoende daadkrachtig had opgetreden tijdens een teambuildinguitje op 2 juni 2011, waar verschillende medewerkers in beschonken toestand waren aangekomen en alcohol hadden genuttigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de CKMar in redelijkheid had kunnen besluiten tot de tijdelijke ordemaatregel, omdat de verzoeker niet had ingegrepen tijdens het uitje. De rechter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de aan de verzoeker opgedragen werkzaamheden hem in redelijkheid konden worden opgelegd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: 11/1078 AW
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[verzoeker]
te [plaats],
verzoeker,
en
de Minister van Defensie
de Commandant Koninklijke Marechaussee
verweerders.
1. Procesverloop
Op 14 juli 2011 is verzoeker, werkzaam als groepscommandant bij de arrestantenwacht op Schiphol, mondeling medegedeeld dat hij schriftelijk zal worden berispt en hij bij wege van voorlopige maatregel tijdelijk niet in zijn leidinggevende positie als groepscommandant zal werken tot hij een cursus op het gebied van leidinggeven en integriteit heeft gevolgd.
Bij besluit van 1 augustus 2011 heeft de Minister van Defensie verzoeker schriftelijk berispt. Bij besluit van 5 augustus 2011 heeft de Commandant Koninklijke Marechaussee (CKMar) verzoeker tijdelijk andere werkzaamheden opgedragen. Daarbij is aangegeven dat verzoeker een cursus in het kader van leiderschap en integriteit dient te volgen alvorens terug te keren in zijn functie van leidinggevende.
Verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 8 september 2011, waar verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. M.M. van Breet. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Botman en mr. S.M. Diekstra.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist.
2.2 In de aan verzoeker gegeven schriftelijke berisping acht de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang gelegen, dat noodzaakt tot een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal zich derhalve beperken tot een voorlopig oordeel omtrent de aan eiser gegeven opdracht tot het tijdelijk verrichten van andere werkzaamheden.
2.3 Ingevolge artikel 78, eerste lid, van het BARD kan het hoofd defensieonderdeel de ambtenaar opdragen tijdelijk andere werkzaamheden te verrichten dan hij gewoonlijk verricht en die hem gelet op zijn persoonlijke omstandigheden redelijkerwijs kunnen worden opgedragen.
2.4 De CKMar heeft zich op het standpunt gesteld dat de getroffen maatregel een redelijk gevolg is van het geconstateerde nalaten van verzoeker om zijn leidinggevende taak naar behoren uit te voeren tijdens een teambuildinguitje op 2 juni 2011. Tijdens dat uitje bleken verschillende medewerkers bij aankomst op de locatie in beschonken toestand te verkeren. Voorts zijn tijdens de afsluitende barbecue grote hoeveelheden alcohol genuttigd, hetgeen op de terugreis - buiten aanwezigheid van verzoeker - tot incidenten heeft geleid welke het aanzien van de KMA hebben geschaad, aldus de CKMar.
2.5 De voorzieningenrechter is van oordeel dat de opvatting van de CKMar, dat verzoeker tijdens het bewuste uitje niet voldoende daadkrachtig tegen het overmatige drankgebruik is opgetreden, niet op onvoldoende gronden berust.
Uit de voorhanden zijnde gedingstukken, waaronder een groot aantal verklaringen van op die dag aanwezige medewerkers, blijkt niet dat verzoeker bij aankomst op de locatie, waar hij werd geconfronteerd met een aantal beschonken medewerkers, als leidinggevende krachtig stelling heeft genomen op een wijze die door de betrokken medewerkers niet mis kon worden verstaan. Evenmin is gebleken dat verzoeker gedurende het verdere verloop van de dag, waar wederom zelf meegebrachte alcohol werd genuttigd, alsmede tijdens de afsluitende barbecue aan het eind van de middag, waar door enkele medewerkers grote hoeveelheden alcohol zijn ingenomen, als leiding gevende op daadkrachtige wijze heeft ingegrepen.
Daargelaten de eigen verantwoordelijkheid van de betrokken medewerkers, heeft de CKMar in die gang van zaken aanleiding kunnen zien om te twijfelen aan het door verzoeker getoonde leiderschap. De CKMar heeft onder die omstandigheden in redelijkheid kunnen komen tot de in geding zijnde (tijdelijke) ordemaatregel. Niet gebleken is dat de aan eiser opgedragen vervangende werkzaamheden hem in redelijkheid niet kunnen worden opgedragen.
De voorzieningenrechter gaat er daarbij vanuit dat thans op kort termijn een aanvang gemaakt zal worden met de door de CKMar gewenste cursus leidinggeven en integriteit.
2.6 Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.J.M. Weyers. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 september 2011.