ECLI:NL:RBZUT:2011:BR6987

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
7 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/784 GEMWT
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging besluit tot beëindiging permanente bewoning recreatiewoning in Epe

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 7 september 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, bewoners van een recreatiewoning in Epe, en het college van burgemeester en wethouders van Epe. Eisers hebben beroep ingesteld tegen een besluit van 30 november 2009, waarbij hen werd gelast de permanente bewoning van hun recreatiewoning te beëindigen. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 25 mei 2011 geoordeeld dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd en verweerder in de gelegenheid gesteld om het besluit te herstellen. Na een nadere motivering door verweerder op 9 juni 2011, heeft de rechtbank de zaak opnieuw beoordeeld.

De rechtbank oordeelde dat de permanente bewoning in strijd was met het bestemmingsplan, maar dat de gemeente in redelijkheid ontheffing van het bestemmingsplan had kunnen weigeren. Eisers deden een beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank concludeerde dat er geen rechtens te honoreren verwachtingen konden worden ontleend aan het zogenaamde 'blauwe briefje' dat eisers hadden ontvangen bij hun inschrijving in de Gemeentelijke basisadministratie. Ook de situatie van hun buren, die onder bepaalde voorwaarden permanent mochten wonen, kon niet worden gelijkgesteld aan die van eisers.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Dit betekent dat de gemeente Epe niet verplicht was om de ontheffing te verlenen. Tevens werd het betaalde griffierecht van € 150,-- aan eisers vergoed. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van de gemeente en de noodzaak van een deugdelijke motivering bij besluiten die inbreuk maken op bestemmingsplannen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 10/784 GEMWT
Uitspraak in het geding tussen:
[eisers]
te Epe,
eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Epe
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2009 heeft verweerder eisers, onder aanzegging van een dwangsom, gelast de permanente bewoning van de recreatiewoning aan de [adres] te Epe (hierna: het perceel) te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 1 april 2010 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Hierop hebben eisers bij brief van 24 augustus 2010 een reactie ingezonden. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder bij brief van
14 december 2010 een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 12 mei 2011, waar eisers zijn verschenen, bijgestaan door P.J. Berkhoff, gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
J. van der Sluis en B. Verberk-Jansen.
Bij tussenuitspraak van 25 mei 2011 heeft de rechtbank toepassing gegeven aan artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verweerder in de gelegenheid gesteld het in die tussenuitspraak omschreven gebrek in het bestreden besluit te herstellen dan wel een ander besluit te nemen met in achtneming van hetgeen in die tussenuitspraak is overwogen.
Bij brief van 9 juni 2011 heeft verweerder het bestreden besluit van een nadere motivering voorzien.
Eisers zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen, van welke gelegenheid zij bij brief van 28 augustus 2011 gebruik hebben gemaakt.
De rechtbank heeft bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1 Onder verwijzing naar hetgeen in de tussenuitspraak van 25 mei 2011 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert.
Het bestreden besluit komt dan ook op grond van artikel 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld heeft verweerder het bestreden besluit bij brief van 9 juni 2011 van een nadere motivering voorzien. Gelet hierop zal de rechtbank bezien of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
2.2 De beslissing om al dan niet ontheffing van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 4.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening te verlenen behoort tot de bevoegdheden van verweerder, waarbij verweerder beleidsvrijheid heeft. De rechter dient een dergelijk besluit terughoudend te toetsen. Dat wil zeggen dat de rechter zich zal moeten beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit om geen ontheffing te verlenen heeft kunnen komen.
2.3 Aan de weigering om eisers een ontheffing te verlenen om de recreatiewoning op het perceel permanent te mogen bewonen, heeft verweerder thans het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder voert het beleid om geen permanente bewoning van recreatiewoningen toe te staan. Dit beleid heeft hij vanaf 1981 naar buiten toe gecommuniceerd en is sinds dat jaar ook in bestemmingsplannen opgenomen. Dit beleid is ook daadwerkelijk gehandhaafd, waartoe verweerder verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 7 oktober 2009 (LJN: BJ9524). Verlening van ontheffing zou in strijd zijn met dit beleid. In dit verband heeft verweerder nog aangegeven dat door prioriteitsstelling, de handhavingscapaciteit en de landelijke ontwikkeling rond permanente bewoning minder is ingezet op handhaving van permanente bewoning, maar dit neemt niet weg dat hij daadwerkelijk handhavend heeft opgetreden, aldus verweerder
Voorts wijst verweerder erop dat er in het verleden in meerdere situaties lasten zijn opgelegd die ertoe hebben geleid dat de permanente bewoning is beëindigd. Verder is verweerder van mening dat, indien in dit geval ontheffing zou worden verleend, dit een precedent zal scheppen in toekomstige handhavingssituaties, hetgeen hij ongewenst acht. Bovendien acht verweerder het niet juist dat mensen die bewust het risico hebben genomen in strijd met het beleid te handelen, worden beloond.
Tot slot heeft verweerder gewezen op het belang van het borgen van voldoende verblijfsrecreatief aanbod en het borgen en ontwikkelen van de kwaliteit en de leefbaarheid van het landelijk gebied. Hierbij heeft verweerder aangegeven, dat de gemeente Epe een recreatieve gemeente is met een gevarieerd aanbod van verblijfsrecreatie. Door bewoning van recreatiewoningen wordt het aanbod voor de recreant minder en ook brengt de permanente bewoning van recreatiewoningen verstening van het buitengebied met zich, aldus verweerder.
2.4 De rechtbank is van oordeel dat, gegeven de aan verweerder toekomende beleidsvrijheid, verweerder op de thans naar voren gebrachte gronden in redelijkheid heeft kunnen besluiten de gevraagde ontheffing niet te verlenen. Verder heeft verweerder, gelet op
bovenstaande onderbouwing, voldaan aan in de tussenuitspraak beschreven extra motiveringsplicht.
Uit het vorenstaande volgt dat legalisatie niet tot de mogelijkheden behoort.
2.5 Eisers hebben een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel en daarbij gewezen op het zogenaamde blauwe briefje, dat zij hebben gekregen bij de inschrijving in de Gemeentelijke basisadministratie op 13 november 2000. Dit beroep slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 2 september 2009,
no. 200808366/1, www.raadvanstate.nl) is nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Aan het blauwe briefje, hoe verwarrend dit briefje ook is, kunnen naar het oordeel van de rechtbank geen rechtens te honoreren verwachtingen worden ontleend.
Voor zover eisers hebben gewezen op het integraal handhavingsplan 2004-2007 van de gemeente Epe, heeft verweerder onweersproken gesteld dat dit handhavingsplan nooit als zodanig is vastgesteld. Aan dit plan komt dan ook geen betekenis toe.
Tot slot hebben eisers een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en daarbij gewezen op hun buren. Uit de stukken is naar voren gekomen dat verweerder sinds februari 1988 gedoogd dat de bewoners van de woning Boerweg 1 hun recreatiewoning permanent bewonen. Aan deze bewoners is in 1994 een persoonlijke gedoogbeschikking afgegeven. Deze situatie kan naar het oordeel van de rechtbank niet op één lijn worden gesteld met de situatie van eisers. Van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld is dan ook geen sprake, zodat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
Dit geldt eveneens voor de door eisers bedoelde gevallen die zij hebben genoemd in hun zienswijze van 28 augustus 2011. Gelet op de overgelegde stukken, kon in die gevallen een geslaagd beroep worden gedaan op het overgangsrecht, waarvan in het geval van eisers geen sprake is.
De rechtbank is van oordeel dat de door eisers naar voren gebrachte omstandigheden geen bijzondere omstandigheden zijn in verband waarmee verweerder in dit geval van handhavend optreden moest afzien.
2.6 De rechtbank concludeert dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
2.7 Nu niet is gebleken voor daarvoor in aanmerking komende kosten, is voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 150,-- aan eisers vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 september 2011.