ECLI:NL:RBZUT:2011:BQ4044

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
11 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1259 WRO
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor stacaravans in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 11 mei 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen Greenvillage Developments B.V.B.A. en het college van burgemeester en wethouders van Oost Gelre. De eiseres had een bouwvergunning aangevraagd voor het plaatsen van 130 stacaravans op de Besselinkschans te Lichtenvoorde. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag voor de bouwvergunning terecht was geweigerd, omdat het bouwplan in strijd was met het geldende bestemmingsplan. Volgens de Woningwet is het verboden te bouwen zonder een door de burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning. De rechtbank stelde vast dat het bestemmingsplan 'Besselinkschans' de bestemming 'terrein voor verblijfsrecreatie' had, maar dat de planvoorschriften geen mogelijkheid boden voor het bouwen van stacaravans. De rechtbank concludeerde dat de planwetgever uitsluitend het gebruik van het perceel voor stacaravans had toegestaan, maar geen bouwmogelijkheden had toegekend. De rechtbank oordeelde verder dat de gemeenteraad geen vrijstelling kon verlenen voor het project, omdat het bestemmingsplan niet tijdig was herzien en er geen voorbereidingsbesluit of ontwerp voor herziening ter inzage was gelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees de verzoeken om proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: 09/1259 WRO
Uitspraak in het geding tussen:
Greenvillage Developments B.V.B.A.
te Antwerpen,
eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van Oost Gelre
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2008 heeft verweerder geweigerd aan eiseres vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van 130 stacaravans op de Besselinkschans aan de Zandweg te Lichtenvoorde.
Bij besluit van 22 juni 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder, voor zover hier van belang, het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Namens eiseres heeft mr. G. Bosma, advocaat te Utrecht, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 7 april 2011, waar [naam] namens eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. Bosma. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C.A. Hendriksen en B.D. Leusink.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 40, eerste lid, onder a, van de Woningwet (zoals dit artikellid luidde ten tijde hier van belang) is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
Ingevolge artikel 40, tweede lid, van de Woningwet (zoals dit artikellid luidde ten tijde hier van belang) is voor het bouwen van een tent, tentwagen, kampeerauto, caravan of stacaravan ten behoeve van recreatief nachtverblijf geen bouwvergunning vereist, indien het bouwen geschiedt in overeenstemming met een bestemmingsplan en de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
2.2 Voor het in geding zijnde perceel geldt het bestemmingsplan “Besselinkschans”. Blijkens de bij het bestemmingsplan behorende plankaart heeft het perceel de bestemming “terrein voor verblijfsrecreatie” (verblijfsrecreatieve doeleinden in de vorm van het verblijven in tenten, sta- en toercaravans, met bijbehorende voorzieningen, alsmede landschapsverzorging een en ander nader uit te werken ex artikel 11 WRO).
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften (hierna: de planvoorschriften) mogen op gronden met de bestemming “terrein voor verblijfsrecreatie” uitsluitend bedrijfsgebouwen ten behoeve van de verblijfsrecreatie met één dienstwoning alsmede andere bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regelen:
a. aan bedrijfsgebouwen mogen slechts worden opgericht een kantine, dagverblijfsruimten, dienstgebouwen en toiletgebouwen, met dien verstande dat de goothoogte maximaal 3,5 m mag bedragen en het bebouwingspercentage niet hoger mag zijn dan 1;
b. één dienstwoning mag worden opgericht met een maximale inhoud van 600 m³ en een maximale goothoogte van 3,5 m en met inachtneming van het maximum bebouwingspercentage van 1;
c. andere bouwwerken mogen worden gebouwd in de vorm van terrein-omheiningen, speeltoestellen en straatmeubilair met een maximale hoogte van 3 m.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, zullen burgemeester en wethouders met inachtneming van het bepaalde in artikel 11 van de WRO de bestemming ‘terrein voor verblijfsrecreatie” nader uitwerken binnen de in lid 1 gestelde grenzen, met dien verstande, dat (voor zover hier van belang) niet meer dan 50% van het daartoe bestemde terrein zal mogen worden gebruikt voor stacaravans, met per stacaravan een standplaatsgrootte van minimaal 150 m².
Ingevolge het derde lid van artikel 6 dient het bouwen plaats te vinden overeenkomstig de uitwerking door burgemeester en wethouders.
In het uitwerkingsplan “Camping Besselinkschans” is bepaald dat de voorschriften van het bestemmingsplan “Besselinkschans” van toepassing zijn, met dien verstande dat aan
artikel 6, eerste lid, een sub d wordt toegevoegd, luidende:
d. per stacaravan is een vrijstaand bijgebouw van maximaal 8 m³ toegestaan.
2.3 Het bouwplan voorziet in het plaatsen van stacaravans met een oppervlakte van 35 m² en een hoogte van 3,40 m.
2.3.1 Vaststaat en tussen partijen is niet in geschil dat het plaatsen van de stacaravans, gelet op het permanente karakter daarvan, moet worden aangemerkt als bouwen in de zin van de Woningwet. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het bouwen van de stacaravans ten behoeve van recreatief nachtverblijf in overeenstemming is met (de uitwerking van) het bestemmingsplan.
2.3.2 Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bebouwingsmogelijkheden op het in geding zijnde perceel, voor zover hier van belang, in artikel 6, eerste lid, van de (uitwerkings)planvoorschriften uitdrukkelijk beperkt tot de in genoemd artikellid, aanhef en onder a tot en met d genoemde bouwwerken. Dat daarbij per stacaravan een vrijstaand bijgebouw van maximaal 8 m³ is toegestaan, laat onverlet dat artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften niet voorziet in de mogelijkheid van het bouwen van stacaravans. Noch artikel 6, tweede lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, noch de voorschriften van het uitwerkingsplan, voorzien in uitbreiding van de in artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften uitdrukkelijk en limitatief opgesomde bebouwingsmogelijkheden met een bebouwingsmogelijkheid voor stacaravans.
De rechtbank kan niet anders concluderen dan dat de planwetgever uitsluitend het gebruik van het perceel voor stacaravans heeft toegestaan, maar hiertoe geen bouwmogelijkheden heeft toegekend. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in artikel 6, tweede lid, aanhef en onder a, niet meer of anders is bepaald dan dat burgemeester en wethouders de bestemming “terrein voor verblijfsrecreatie” nader zullen uitwerken binnen de in artikel 6, eerste lid, gestelde grenzen, met dien verstande dat niet meer dan 50% van het daartoe bestemde terrein zal mogen (worden) gebruikt voor stacaravans, met per stacaravan een standplaatsgrootte van minimaal 150 m².
Het betoog van eiseres dat artikel 6, tweede lid, van de planvoorschriften zo moet worden gelezen dat daaronder bouwvergunningplichtige stacaravans moeten worden gerekend, volgt de rechtbank dan ook niet.
2.3.3 Uit het vorengaande volgt dat het in geding zijnde bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en dat, gelet op het bepaalde in artikel 40, tweede lid, van de Woningwet, voor het plaatsen van de stacaravans een bouwvergunning is vereist.
2.4 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 19, vierde lid, van de WRO wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor
a. het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien of
b. geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
2.4.1 Verweerder heeft op basis van de – tevens als een aanvraag om vrijstelling van het bestemmingsplan aan te merken – op 4 april 2008 ingediende aanvraag om bouwvergunning geweigerd voor het in geding zijnde project, bestaande uit het plaatsen van 130 stacaravans, vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO te verlenen.
2.4.2 Vaststaat en niet in geschil is dat vrijstelling op grond van artikel 19, tweede en derde lid, van de WRO, niet mogelijk is.
2.4.3 Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO evenmin mogelijk is, omdat het bestemmingsplan niet overeenkomstig artikel 33 van de WRO tijdig is herzien en er ten tijde van het bestreden besluit geen voorbereidingsbesluit van kracht was of een ontwerp voor een herziening van het bestemmingsplan ter inzage was gelegd. Ter zitting is namens verweerder verklaard dat geen vrijstelling als bedoeld in artikel 33, tweede lid, van de WRO is verleend.
2.4.4 De rechtbank stelt vast dat het op 2 december 1997 door verweerder vastgestelde uitwerkingsplan “Camping Besselinkschans” door gedeputeerde staten van Gelderland is goedgekeurd op 3 maart 1998, waarna het onherroepelijk is geworden. Nu het bestemmingsplan ten tijde van het bestreden besluit niet tijdig binnen de in artikel 33 van de WRO bepaalde termijn van tien jaren was herzien en ook overigens ten tijde van het bestreden besluit niet was voldaan aan de in artikel 19, vierde lid, van de WRO neergelegde voorwaarden voor toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO, heeft verweerder zich terecht niet bevoegd geacht tot het verlenen van vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO voor het in geding zijnde project.
2.4.5 Voor zover eiseres beoogt te betogen dat verweerder had moeten bevorderen dat de gemeenteraad een voorbereidingsbesluit neemt, dan wel dat een herziening van het bestemmingsplan in procedure wordt gebracht, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft geoordeeld in de uitspraak van 4 september 2002 (no. 200201296/1; AB 2003, 113) zijn in het geval van een aanvraag om bouwvergunning tegen inwilliging waarvan het bestemmingsplan zich verzet, burgemeester en wethouders slechts voor zover met zoveel woorden is gevraagd om het nemen van een voorbereidingsbesluit of om herziening van het bestemmingsplan, rechtens gehouden een aan hen gericht verzoek om medewerking (tevens) aan te merken als een aan de gemeenteraad door te zenden verzoek. Van omstandigheden die verweerder ertoe hadden moeten brengen het aan hen gerichte verzoek om medewerking (tevens) aan te merken als een aan de gemeenteraad door te zenden verzoek, is hier niet gebleken.
2.4.6 Nu de wettelijke grondslag om de procedure als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO op te starten ontbreekt, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de gronden die zien op de weigering om deze vrijstelling te verlenen.
2.5 Nu de strijdigheid met het bestemmingsplan niet door middel van een vrijstelling kan worden opgeheven, heeft verweerder, gelet op het limitatief-imperatieve stelsel van artikel 44 van de Woningwet, terecht de gevraagde bouwvergunning geweigerd. Het door eiseres gedane beroep op het vertrouwensbeginsel kan reeds hierom niet slagen, nu een beroep hierop nimmer kan leiden tot verlening van een bouwvergunning in strijd met de wet.
2.6 Het beroep is ongegrond. Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, voorzitter, en mr. R.G.J. Welbergen en mr. W.J.B. Claassen-Dales, leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2011.