Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen:
Stichting Gemeenschapshuis Aalten
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalten
verweerder.
Bij besluit van 17 maart 2009 heeft verweerder – voor zover thans van belang – het verzoek van eiseres om een aanvullende subsidie van € 9.754,- over het jaar 2008, afgewezen.
Bij besluit van 11 augustus 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 29 maart 2011, waar namens eiseres zijn verschenen [eiser A] en [eiser B], bestuursleden van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G. Massen.
2.1 In geschil is de afwijzing van de aanvraag van eiseres om haar een aanvullende subsidie te verstrekken ter dekking van het tekort over 2008 van € 9.754,- in de exploitatie van het gemeenschapshuis (activiteitencentrum) 'De Pol' aan de Polstraat 7 te Aalten.
2.2 De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.
Sinds eind jaren zeventig beheert en exploiteert eiseres het gemeenschapshuis. Bij besluit van 21 februari 1978 heeft de gemeenteraad van Aalten besloten eiseres financieel te ondersteunen in de vorm van enerzijds een rentedragende geldlening van maximaal fl. 2.300.000,-, af te lossen in vijftig gelijke jaarlijkse termijnen (ingaande 1980 tot en met 2029), tegen een rentetarief van 8%, onder de bepalingen, vervat in de bij het besluit behorende overeenkomst van geldlening. Ter uitvoering van dat besluit is tussen verweerders gemeente en eiseres in augustus 1978 een overeenkomst van geldlening gesloten.
Bij dat besluit van 21 februari 1978 is tevens besloten dat aan eiseres een jaarlijkse subsidieverlening ter grootte van het tekort op de exploitatie van het gemeenschapshuis wordt verstrekt. Nadien is jaarlijks aan eiseres een subsidie verstrekt.
2.3 Ingevolge artikel 4:23, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) verstrekt een bestuursorgaan slechts subsidie op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt.
Op 18 oktober 2005 (en gewijzigd bij besluit van 21 februari 2006) heeft de raad van de
gemeente Aalten de Algemene subsidieverordening gemeente Aalten 2005 (hierna: de Verordening) vastgesteld.
Ingevolge artikel 1.6, eerste lid, aanhef en onder n, van de Verordening is de Verordening, onverminderd hetgeen is bepaald in hogere regelgeving, in ieder geval van toepassing op het beleidsterrein sociaal cultureel werk.
Ingevolge artikel 1.7 kan de gemeenteraad voor de verschillende in artikel 1.6 bedoelde beleidsterreinen beleidsregels vaststellen, waarin het subsidiebeleid ten aanzien van deze terreinen wordt omschreven.
Ingevolge artikel 3.5, tweede lid, onder g, kan de subsidieverlening in ieder geval worden geweigerd indien de subsidieverstrekking niet past binnen het beleid van de gemeente Aalten.
Na meerdere inspraakrondes heeft de raad van verweerders gemeente de nota "Subsidiebeleid in Aalten" (hierna: de nota) vastgesteld. In die nota staat onder meer:
"Een andere relatief grote subsidieontvanger is gemeenschapshuis De Pol. Deze instelling ontvangt een bijdrage voor rente en aflossing van een lening (…). Daarnaast kan De Pol aanspraak maken op een aanvullende subsidie in het eventuele exploitatietekort. De gemeente wil met De Pol in gesprek om aan deze open-eind-financiering een einde te maken. (…) Vooralsnog wordt het regulier subsidiebedrag bepaald op het bedrag van de rente en aflossing. (Dit is een afbouwend bedrag.)".
Ter uitwerking van het algemene subsidiebeleid en ter uitvoering van artikel 1.7 van de Verordening, heeft de gemeenteraad op 10 juli 2007 de nota “Subsidiebeleidsregels welzijn gemeente Aalten 2007-2010” (hierna: de beleidsregels) vastgesteld. In de beleidsregels staat in paragraaf 3.5., Sociaal Cultureel Werk, vermeld:
”Met de Stichting Gemeenschapshuis Aalten is met betrekking tot het beheer en de exploitatie van het activiteitencentrum De Pol gesproken over verdere vormen van privatisering. Omdat een dergelijke privatisering in ieder geval de nodige tijd zal vergen is de exploitatiesubsidie omgezet naar een budgetsubsidie. De omvang van dit budget wordt bepaald door de kosten die de stichting maakt voor de jaarlijkse aflossing en rente van de van gemeentewege verstrekte lening.”
2.4 Verweerder heeft de weigering van de gevraagde aanvullende subsidie gebaseerd op de beleidsregels, op grond waarvan volgens verweerder voor een subsidiëring van het exploitatietekort geen plaats meer is.
2.5 Eiseres heeft betoogd dat uit de nota moet worden afgeleid dat de gemeente voornemens is om door middel van een gesprek met eiseres tot een afbouw van de exploitatiesubsidie te komen. Eiseres heeft volgens haar evenwel altijd aangegeven dat afbouw niet bespreekbaar is. Op grond van het raadsbesluit van 21 februari 1978 moet immers nog altijd een aanvullende subsidie worden verstrekt ter grootte van het jaarlijkse tekort op de exploitatie, aldus eiseres.
Ter zitting heeft eiseres voorts betoogd dat de artikelen 4:49 en 4:51 van de Awb eraan in de weg staan om zonder inachtneming van een overgangstermijn de exploitatiesubsidie in te trekken dan wel die subsidie thans te weigeren.
2.6 De rechtbank is allereerst van oordeel dat het eerst ter zitting gedane beroep op de artikelen 4:49 en 4:51 van de Awb niet in de beoordeling zal worden betrokken. De beginselen van goede procesorde verzetten zich hiertegen. Eiseres had deze gronden eerder kunnen en moeten aanvoeren en eiseres heeft desgevraagd ook niet kunnen aangeven waarom zij dat niet eerder heeft gedaan.
2.7 Verder overweegt de rechtbank dat het verstrekken van subsidies een bevoegdheid is van een bestuursorgaan, die door de rechter slechts marginaal wordt getoetst. Het is immers met name een politiek-bestuurlijke keuze of voor een bepaald doel en aan een bepaalde instelling overheidsgeld ter beschikking wordt gesteld.
Gelet op de ruime discretionaire bevoegdheid van verweerder staat in deze procedure slechts ter beoordeling of verweerder in redelijkheid, gelet op de daarvoor geldende regels, de onderhavige subsidieaanvraag heeft kunnen afwijzen.
2.8 Verweerder heeft de onderhavige aanvraag terecht getoetst aan de thans geldende beleidsregels. Eiseres heeft aan het raadsbesluit van 21 februari 1978, voor zover het betrekking heeft op het verlenen van een exploitatiesubsidie, niet die betekenis mogen hechten die zij daaraan hecht. Het staat een bestuursorgaan als verweerders gemeenteraad vrij om nadien zijn beleid terzake van subsidieverlening te wijzigen, zoals hij heeft gedaan. Voor zover eiseres nog heeft gewezen op de overeenkomst van geldlening, wijst de rechtbank erop dat deze overeenkomst betrekking heeft op het verstrekken van een geldlening aan eiseres en niet op de subsidiëring van haar exploitatietekort.
De rechtbank acht de beleidsregels voorts niet onredelijk of anderszins onaanvaardbaar. De rechtbank ziet ook geen grond voor het oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de beleidsregels. Dat in de nota staat vermeld dat de gemeente met eiseres in gesprek wil over de beëindiging van de exploitatiesubsidie, laat onverlet dat op grond van de beleidsregels, waarin de nota is uitgewerkt, niet langer in een exploitatiesubsidie voor eiseres is voorzien. De rechtbank wijst er in dit verband nog op dat de omstandigheid dat eiseres om haar moverende redenen geen gebruik heeft gemaakt van de door verweerder geboden mogelijkheden van inspraak op de nota, niet met zich brengt dat de beleidsregels ten aanzien van eiseres niet van toepassing zijn. De gevolgen van de keuze van eiseres om niet in te spreken, dienen voor rekening en risico van eiseres te komen.
Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat verweerder het onderhavige verzoek om een aanvullende subsidie in redelijkheid heeft kunnen afwijzen.
2.9 Het beroep is ongegrond. Voor een veroordeling in proceskosten, waaronder de kosten van een advocaat voor het opstellen van de pleitnota van eiseres, bestaat geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda, voorzitter, en mr. Tj. Gerbranda en mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 april 2011.