ECLI:NL:RBZUT:2010:BQ0437

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
8 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
109555 - HA ZA 10-682
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afleggen van rekening en verantwoording door bewindvoerder na overlijden van de rechthebbende

In deze zaak vordert de eiseres, als erfgename van haar overleden moeder, dat de gedaagde, die als bewindvoerder heeft gefunctioneerd, een deugdelijke rekening en verantwoording aflegt over het gevoerde bewind over het vermogen van haar moeder. De procedure is gestart na het overlijden van de moeder van eiseres, die in haar testament eiseres als enige erfgenaam heeft aangewezen. De gedaagde heeft over de jaren 2002 tot en met 2004 jaarlijks rekening en verantwoording afgelegd aan de kantonrechter, maar eiseres stelt dat er onterecht uitgaven zijn gedaan die niet ten goede zijn gekomen aan haar moeder. Eiseres heeft diverse vragen over de uitgaven die door gedaagde zijn gedaan, waaronder hoge bedragen voor kleding en meubels, terwijl haar moeder in een verzorgingshuis verbleef. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn uitgaven en dat eiseres recht heeft op een nadere rekening en verantwoording over de jaren 2002 tot en met 2006. De rechtbank wijst de vordering van eiseres toe en bepaalt dat gedaagde de rekening en verantwoording moet afleggen in een akte, waarop eiseres kan reageren. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 109555 / HA ZA 10-682
Vonnis van 8 december 2010
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. D. van de Klomp te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van deze rechtbank, sector kanton, van 22 december 2009
- het tussenvonnis van 10 februari 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 12 mei 2010 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde producties
- het akteverzoek van [eiseres]
- de antwoordakte van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij beschikking van de kantonrechter van 27 mei 2002 is [gedaagde] benoemd tot bewindvoerder over het vermogen van [moeder eiseres]. (hierna te noemen: [moeder eiseres]).
[gedaagde] heeft over de jaren 2002 tot en met 2004 jaarlijks schriftelijk rekening en verantwoording afgelegd tegenover de kantonrechter.
2.2. [moeder eiseres] is op 13 april 2004 opgenomen in het ziekenhuis voor een operatie. Nadien heeft zij niet meer zelfstandig gewoond. Eind april 2004 is zij opgenomen in een verzorgingshuis en aansluitend, korte tijd later, in een verpleeginstelling.
2.3. [moeder eiseres] is op [2006] overleden. Zij heeft in haar testament [eiseres] als haar enige erfgenaam aangewezen.
2.4. [gedaagde] heeft een eindverslag gemaakt en aan de kantonrechter gezonden. Hij heeft daarbij een overzicht van de inkomsten en uitgaven over 2005 en 2006 aan de kantonrechter overgelegd.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen:
A. tot het afleggen van een deugdelijke rekening en verantwoording over het gevoerde bewind over het vermogen van erflaatster over de periode van 27 mei 2002 tot
27 januari 2006, binnen drie weken na betekening van het te wijzen vonnis aangetekend toe te zenden aan de advocaat van [eiseres], op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag voor iedere dag dat [gedaagde] nalaat aan dit onderdeel van het vonnis te voldoen,
B. tot het doen van opgave van de goederen van erflaatster welke tot het bewind behoorden en opgave van de locatie waar deze goederen zich thans bevinden, binnen drie weken na betekening van het te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag voor iedere dag dat [gedaagde] nalaat aan dit onderdeel van het vonnis te voldoen,
C. tot betaling aan [eiseres] van € 9.536,09, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der voldoening,
D. in de proceskosten.
3.2. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten voert [eiseres] aan dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan haar verzoeken om haar inzicht te verschaffen in het gevoerde bewind. Uit de (via de griffie van het kantongerecht) verkregen informatie en de opgevraagde bankafschriften over de jaren 2002 tot en met 2006 is wel af te leiden dat diverse uitgaven zijn gedaan die in redelijkheid niet ten behoeve van [moeder eiseres] kunnen zijn gedaan. Zo is bijvoorbeeld voor € 643,- aan aankopen gedaan bij een Slaapkamerspeciaalzaak, terwijl [moeder eiseres] in een verzorgingshuis verbleef waarvoor geen meubels aangeschaft hoefden te worden, is heel veel kleding aangeschaft, terwijl [moeder eiseres] al genoeg kleding had, onder meer bij C&A waar [moeder eiseres] nooit kocht. Ook is regelmatig contant geld opgenomen of zijn boodschappen bij supermarkten betaald, terwijl [moeder eiseres] vanaf april 2004 niet meer zelfstandig heeft gewoond.
Volgens [eiseres] is geen afdoende verantwoording verkregen over een bedrag van
€ 9.536,09, zodat aangenomen moet worden dat dit door [gedaagde] privé is aangewend. [gedaagde] is dan ook tekortgeschoten in zijn taak als bewindvoerder en dient de onterechte betalingen en opnames aan [eiseres] als erfgename van [moeder eiseres] te vergoeden. Ook ontbreekt zicht op de verblijfplaats van de persoonlijke eigendommen van [moeder eiseres] die zij bezat ten tijde van haar overlijden.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Hij stelt dat de rekening en verantwoording aan de kantonrechter jaarlijks zonder vragen of problemen is goedgekeurd. Ook is in deze procedure voor alle concrete posten aangegeven waarop deze zien. Alle uitgaven zijn aan [moeder eiseres] ten goede gekomen. Omdat [eiseres] eerst in december 2008, ruim twee jaar na het einde van het bewind, aan [gedaagde] te kennen heeft gegeven de verklaringen van [gedaagde] onvoldoende te achten en [gedaagde] tussentijds verhuisd is, zijn niet alle gegevens en bescheiden meer voorhanden.
Bij haar overlijden waren er geen spullen van [moeder eiseres] meer aanwezig van enige waarde. De persoonlijke eigendommen van [moeder eiseres] zijn in overleg met de familie bij haar opname in het woon/zorgcentrum weggedaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiseres] heeft in de stukken, die namens haar ten behoeve van de comparitie van partijen aan de rechtbank zijn toegezonden, aangegeven dat het stuk genaamd ‘Toevoeging’ (productie 9 van haar zijde) gezien moet worden als voorwaardelijke vermeerdering van eis, namelijk in het geval [gedaagde] geen afdoende verklaring zal geven over de in dat stuk genoemde uitgaven van € 7.340,00, die voornamelijk betrekking hebben op kasopnames en supermarktaankopen in de periode van het begin van het bewind tot de datum van opname van [moeder eiseres] in de zorginstelling.
Deze vermeerdering van eis kan niet worden toegelaten, alleen al omdat deze niet op de wettelijk voorgeschreven wijze is ingediend, en zal dan ook niet in de beoordeling betrokken worden.
4.2. Centraal staat de vraag naar rekening en verantwoording van [gedaagde] over het door hem gevoerde bewind over het vermogen van [moeder eiseres]. Zoals in artikel 1: 445 BW bepaald is, legt de bewindvoerder in beginsel jaarlijks en aan het einde van het bewind rekening en verantwoording af aan de rechthebbende, alsmede aan het einde van zijn taak aan zijn opvolger. De rekening en verantwoording wordt afgelegd ten overstaan van de kantonrechter.
Indien de rechthebbende niet in staat is de rekening op te nemen, of het onzeker is wie de rechthebbende is, wordt de rekening en verantwoording afgelegd aan de kantonrechter. Goedkeuring van deze rekening en verantwoording door de kantonrechter belet niet dat de rechthebbende na het einde van het bewind nogmaals over dezelfde tijdsruimte rekening en verantwoording vraagt, voor zover dit niet onredelijk is.
4.3. De rechthebbende was, tijdens haar leven, [moeder eiseres]. Omdat [moeder eiseres] niet in staat was zelf de rekening en verantwoording op te nemen, heeft [gedaagde] over de jaren 2002 tot en met 2004 rekening en verantwoording afgelegd aan de kantonrechter, door de inzending van een overzicht van inkomsten en uitgaven. De kantonrechter heeft deze overzichten voor gezien getekend.
Na het overlijden van [moeder eiseres] was [eiseres], als enig erfgenaam, de rechthebbende. Weliswaar bestond aanvankelijk onenigheid over de geldigheid van het testament, maar dat [eiseres] in het testament als enig erfgename was aangewezen, was ook [gedaagde] bekend. [gedaagde] had over de jaren 2005 en 2006 dan ook rekening en verantwoording moeten afleggen aan [eiseres]. Nu dat niet is gedaan, kan de vordering van [eiseres] voor zover deze betrekking heeft op deze jaren, worden toegewezen. Dat [gedaagde] over deze jaren overzichten aan de kantonrechter heeft gezonden, maakt dit niet anders.
De gevorderde rekening en verantwoording over de jaren 2002, 2003 en 2004 kan, gelet op het tweede lid van artikel 1:445BW, door [eiseres] worden gevraagd voor zover dat niet onredelijk is. Of dit het geval is, dient aan de hand van de omstandigheden van het geval beoordeeld te worden.
4.4. [eiseres] stelt, dat uit de haar bekende bankafschriften en stukken diverse uitgaven blijken, waarvan niet aannemelijk is dat dit uitgaven betreft die aan [moeder eiseres] ten goede zijn gekomen. [eiseres] stelt daarnaast vraagtekens bij een (groot) aantal uitgaven die [gedaagde] heeft gedaan. Zij heeft deze gespecificeerd in haar bijlagen A tot en met F. De daarin opgenomen posten van samen € 9.536,09 kunnen als volgt worden weergegeven:
Kasopnames en supermarkttransacties € 4.763,69
Kleding en schoeisel € 3.014,71
Slaapkamerspeciaalzaak € 643,00
Onverklaarde uitgaven bij Ter Berg, Blokker, Hema, Karwei, Bart Smit € 497,69
TV € 407,00
Fiets € 160,00
Overboeking aan mevrouw [gedaagde] € 50,00.
4.5. Voor enkele uitgaven heeft [gedaagde] een afzonderlijke verklaring gegeven aan de kantonrechter, namelijk de aanschaf van meubilair en extra kleding in april 2004. Bij brief van 8 april 2004 heeft [gedaagde] aan de kantonrechter geschreven: “(…) dat mevr. [moeder eiseres] medio april zal verhuizen naar het verzorgingshuis ’s-Heerensteen te Zutphen. I.v.m. deze verhuizing moet een seniorenbed, matras, vloerbedekking, gordijnen en extra kleding aangeschaft worden de kosten hiervoor zullen ongeveer € 1200,00 bedragen. (…)”. Naar aanleiding van een vraag van de kantonrechter heeft [gedaagde] vervolgens bij brief van 17 april 2004 geschreven: “(…) Mevrouw [moeder eiseres] is het afgelopen jaar sterk afgevallen waardoor haar kleding niet meer paste, daardoor was het noodzakelijk een gehele nieuwe garderobe te kopen. (…) Mevr [moeder eiseres] beheerde tot voor kort zelf de huishoud portemonnee en deed zelf nog de aankopen. Helaas soms meer dan dat noodzakelijk was. Op 23 april wordt zij opgenomen in het ’s-Heerensteen zorg centrum, waar zij ook volledige dag behandeling krijgt en dus valt onder de AWBZ, hierdoor zal haar uitgave patroon ook totaal anders worden. (…)”.
In de brief van 12 mei 2005, waarbij [gedaagde] het overzicht van inkomsten en uitgaven over 2004 aan de kantonrechter heeft toegestuurd vermeldt hij: “(…) Mevrouw [moeder eiseres] is het afgelopen jaar 2x verhuisd, eerst naar ‘sHeerensteen en later naar de Leeuwerikweide. Mevrouw [moeder eiseres] is dit jaar ook geopereerd aan een kankergezwel, door dit gezwel is zij eerst sterk afgevallen. Na de operatie nam haar lichaamsgewicht sterk toe. Het gevolg hiervan was dat er veel kleding is aangeschaft in de diverse maten. (…)”.
In het overzicht betreffende 2004 is een post opgenomen van € 5.970,87 met de omschrijving “kleding en huishoudgeld” en een post van € 2.455,55 met de omschrijving “2x verhuizing en inrichting”.
4.6. [eiseres] stelt dat [gedaagde] ten onrechte een bedrag heeft opgenomen voor verhuizing en inrichting. Voor de verhuizing is, aldus [eiseres], in de bankafschriften slechts een bedrag van € 34,90 terug te vinden voor dienstverlening door het Leger des Heils. Verder is een betaling gevonden van € 643,00 bij de Slaapkamerspeciaalzaak. Deze uitgave kan echter volgens [eiseres] niet ten behoeve van [moeder eiseres] zijn gedaan. Zij vordert dit bedrag van [gedaagde]. [eiseres] verwijst ter onderbouwing van deze stelling naar een door haar overgelegde brief van Sutfene van 31 januari 2009 (naar de rechtbank bekend is: de organisatie waar zowel ’s-Heerensteen als Leeuweriksweide onder vielen/ vallen) waarin is vermeld dat voor verblijf op de afdeling Hackfort geen goederen aangeschaft dienden te worden en meubilair, linnengoed en inrichting van de slaapkamer door de organisatie wordt aangeschaft en bekostigd.
[gedaagde] heeft hierop geen reactie gegeven. Evenmin heeft hij de door hem in het overzicht genoemde uitgave van € 2.455,55 op enige wijze onderbouwd.
4.7. Ook ten aanzien van de post kleding en schoeisel, € 3.014,71, stelt [eiseres] dat deze onterecht en veel te hoog is. Zij voert aan dat [moeder eiseres] altijd chique kleding droeg, maar juist na de opname in het verzorgingshuis er sjofel bij liep. Er is eenmalig sprake geweest van enige gewichtstoename, kort na het begin van de verpleegperiode. Vanwege problemen aan de voeten droeg [moeder eiseres] speciaal schoeisel, zodat onaannemelijk is dat schoenen die in gewone schoenwinkels gekocht zijn voor haar bestemd zijn geweest.
[gedaagde] heeft hierover verklaard dat [moeder eiseres], toen zij nog thuis woonde een keer al haar kleding in vuilniszakken gedaan voor een kledingbeurs, zodat er nieuwe kleding aangeschaft moest worden. Daarnaast werd haar kleding er in de wasserij van het verpleeghuis meestal niet mooier op. Juist omdat zij erg op goede kleding gesteld was, werd er geregeld nieuwe kleding voor haar gekocht. Ook heeft de wisseling in postuur er voor gezorgd dat kleding in diverse maten kort na elkaar aangeschaft moest worden, aldus [gedaagde].
De stellingen van [gedaagde] lijken voorshands niet afdoende als verklaring voor de grote hoeveelheid aangeschafte kleding en weerspreken niet dat [moeder eiseres] aangewezen was op speciaal schoeisel.
4.8. De vordering van [eiseres] ziet voor een bedrag van € 4.763,69 op kasopnames en uitgaven bij supermarkten, gedaan vanaf de bankrekening van [moeder eiseres] in de periode van de opname van [moeder eiseres] in de zorginstelling tot haar overlijden. Dit betreft
€ 4.365,00 aan kasopnames en € 398,60 aan supermarkttransacties. [eiseres] stelt dat dit neer komt op € 226,84 per maand, terwijl [moeder eiseres] in het tehuis geen geld nodig had. Een gering bedrag aan zakgeld, circa € 10,- per maand, kan in haar ogen als redelijk beschouwd worden en heeft zij buiten deze bedragen gelaten.
[gedaagde] heeft ter comparitie hierover verklaard dat de kasopnames bedoeld waren om ‘[moeder eiseres] steeds van geld in haar portemonnee te voorzien. Zij wilde graag trakteren op haar verjaardag en ook als er iemand op bezoek kwam bij haar. Bovendien moest zij van die gelden ook haar boodschappen doen, voorzover wij die niet voor haar deden. Verder zijn van die kasopnames de reisjes en uitjes betaald die zij nog regelmatig maakte met ons, met mevrouw [naam], met het verpleeghuis of de retraites van het Leger des Heils driemaal per jaar, alsmede alle cadeautjes die zij aan anderen wilde geven en de collectes van het Leger des Heils kerkdiensten á € 10,00 per week.’.
4.9. Anders dan [eiseres] stelt, kan er niet zonder meer van uit worden gegaan dat [moeder eiseres] in de zorginstelling nagenoeg geen eigen uitgaven gehad of gewenst heeft. Weliswaar zal zij geen uitgaven ten behoeve van het dagelijks levensonderhoud hebben hoeven doen, maar dat zij slechts € 10,- per maand voor iets extra’s of persoonlijke wensen zal hebben uitgegeven is niet aannemelijk. De genoemde opnames tot het bedrag van
€ 4.763,69 in een periode van 23 april 2004 tot en met [2006] komen echter neer op een gemiddelde besteding van ongeveer € 52,50 per week. Dit bedrag komt voorshands als erg hoog voor. Op welke wijze [gedaagde] dit aan [moeder eiseres] ter beschikking stelde en wat daarvan door [moeder eiseres] is betaald, is bovendien door [gedaagde] niet nader toegelicht.
Ook heeft hij geen, dan wel onvoldoende, onderbouwing gegeven voor zijn stellingen ten aanzien van de uitgaven bij Ter Berg, Blokker, Hema, Karwei en Bart Smit van samen
€ 497,69 en de uitgaven voor een fiets, een tv en een betaling aan mevrouw [gedaagde].
4.10. Uit het voorgaande blijkt, dat de feitelijke uitgaven en de verklaringen daarvoor van [gedaagde] terecht bij [eiseres] vele vragen oproepen, die door [gedaagde] (nog) niet afdoende zijn beantwoord. De door [eiseres] gevorderde rekening en verantwoording, ook over de jaren 2002, 2003 en 2004, is dan ook niet onredelijk en zal worden toegewezen. Het is aan [gedaagde] om met een nadere, afdoende, onderbouwing te komen en om met name de bovengenoemde uitgaven concreet te onderbouwen. Zijn stelling, dat hij zich in bewijsnood bevindt, omdat hij door diverse verhuizingen de administratie (deels) is kwijtgeraakt, wordt gepasseerd. Het eventueel ontbreken van de stukken komt voor risico van [gedaagde]. Het is aan de bewindvoerder om er voor te zorgen dat hij datgene, wat nodig is voor het afleggen van rekening en verantwoording, beschikbaar heeft en houdt. [gedaagde] had er sinds het overlijden van [moeder eiseres] rekening mee kunnen en moeten houden dat hij aan een erfgenaam (nogmaals) rekening en verantwoording zou moeten afleggen. Het was hem, blijkens zijn brief aan de kantonrechter van 23 september 2006, bekend dat [eiseres] als erfgenaam was aangewezen, zodat hij contact met haar had kunnen opnemen indien hij zekerheid wilde omtrent de vraag of zij van deze mogelijkheid gebruik zou maken. [eiseres] heeft onbetwist gesteld dat zij in februari 2007 aan [gedaagde] om rekening en verantwoording heeft gevraagd.
4.11. [eiseres] vordert voorts dat [gedaagde] opgave zal doen van de goederen van [moeder eiseres] welke tot het bewind behoorden en de locatie daarvan. Deze vordering is gebaseerd op het tweede lid van artikel 1:446 BW, waarin is bepaald: “Bij zijn eindrekening en verantwoording draagt de bewindvoerder alle goederen af aan hem die na hem tot het beheer der goederen bevoegd is.” Aangenomen moet worden dat [eiseres], als erfgename, degene is die na [gedaagde] bevoegd is tot het beheer van de goederen van [moeder eiseres]. Als erfgename is zij immers de opvolgend eigenaar van datgene dat aan [moeder eiseres] toebehoorde.
4.12. [gedaagde] stelt dat [moeder eiseres] ten tijde van haar overlijden niet meer beschikte over zaken van enige waarde en dat de spullen bij de opname in Leeuwerikweide zijn weggedaan in overleg met de familie. [eiseres] betwist dit en noemt een aantal concrete goederen, zoals bepaalde sieraden, een Statenbijbel en icoon, kandelaars en beeldjes. Ter onderbouwing van de aanwezigheid daarvan wijst [eiseres] op een brief van haar moeder, naar zij stelt uit juni 2004, gericht aan [gedaagde], waarin zij deze goederen noemt die aan haar (de moeder van [eiseres]) toebehoren, die bij [moeder eiseres] staan en waarvan zij teruggave wenst.
[gedaagde] is niet concreet ingegaan op deze goederen. Zijn verweer, dat [moeder eiseres] geen zaken van enige waarde meer bezat, sluit niet uit dat [moeder eiseres] nog wel over goederen van derden, zoals de moeder van [eiseres], beschikte. Echter, de vordering van [eiseres] is gericht op “goederen van erflaatster welke tot het bewind behoorden” en daaronder vallen zaken van derden niet. Gesteld noch gebleken is ook, dat [eiseres] ten aanzien van de goederen van haar moeder aangemerkt zou moeten worden als degene die ‘tot het beheer der goederen bevoegd is’. De vordering kan dan ook niet toegewezen worden. Overigens kan uit de omstandigheid dat de moeder van [eiseres] in 2004 om teruggave heeft verzocht niet worden afgeleid dat de bedoelde goederen ten tijde van het overlijden nog aanwezig waren bij [moeder eiseres]. Voor zover [eiseres] andere, aan [eiseres] toebehorende, althans onder het bewind vallende, zaken verantwoording van [gedaagde] wenst, is haar vordering onvoldoende onderbouwd, zodat ook daarom geen toewijzing kan volgen. [eiseres] kwam, naar zij stelt, regelmatig op bezoek bij [moeder eiseres]. Het had op haar weg gelegen - en behoorde gezien de bezoeken ook tot de mogelijkheden – om de door haar bedoelde zaken, in ieder geval voor een deel, te benoemen of te beschrijven.
4.13. [gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld de rekening en verantwoording aan [eiseres] af te leggen in een akte, waarop [eiseres] mag reageren. Zonodig zal daarna een comparitie van partijen worden gelast.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 19 januari 2011 voor het nemen van een akte door [gedaagde], waarbij rekening en verantwoording wordt afgelegd over de jaren 2002 tot en met 2006, waarna de wederpartij een antwoordakte kan nemen,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M. Engelbert-Clarenbeek, H.C.M. Boon en C. Hoogland en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2010.