ECLI:NL:RBZUT:2010:BO5842

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
24 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/81 BESLU
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor ligplaats met woonboot in rivierbed afgewezen, beroep gegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 24 november 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de vergunningplicht voor het innemen van een ligplaats met een woonboot in het rivierbed van de IJssel. Eiser, die in 1997 zijn woonboot had verwijderd, had een vergunning aangevraagd voor het innemen van een ligplaats aan de linkeroever van de IJssel bij De Zande in de gemeente Kampen. De aanvraag werd door de rechtsvoorganger van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu afgewezen op basis van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr). De rechtbank heeft vastgesteld dat er vanaf 1999 een vergunningplicht geldt voor het innemen van een ligplaats met een woonboot in het riviergebied, maar dat er voor 1999 geen vergunningplicht bestond op basis van de Rivierenwet.

De rechtbank oordeelde dat de rechtsvoorganger van verweerder zich onvoldoende had rekenschap gegeven van de planologische aanspraken van eiser, die voortvloeiden uit het bestemmingsplan "Uiterwaarden 2002". De rechtbank vond het van doorslaggevend belang dat de rechtsvoorganger van verweerder had nagelaten bezwaar te maken tegen de vaststelling van het bestemmingsplan, waardoor de ligplaats opnieuw de bestemming ligplaats had gekregen. De rechtbank concludeerde dat de toepassing van de vaste gedragslijn in dit geval onevenredig was en dat er wel degelijk sprake was van een bestaande situatie.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat verweerder het betaalde griffierecht van € 150,-- aan eiser diende te vergoeden. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: 10/81 BESLU
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser]
te Wezep,
eiser,
en
de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, de rechtsopvolger van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat.
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2009 heeft de rechtsvoorganger van verweerder de aanvraag van eiser om een vergunning ingevolge de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) voor het innemen van een ligplaats met een woonschip aan de linkeroever van de IJssel bij De Zande in de gemeente Kampen afgewezen.
Bij besluit van 4 december 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft de rechtsvoorganger van verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld. De rechtsvoorganger van verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 4 november 2010, waar eiser is verschenen, bijgestaan door P. van Reenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
ing. J.J.H.M. Mannaert, G.J. Burgers en mr. ing. N.H. Huntelaar.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wbr, zoals deze luidde ten tijde hier van belang, is het verboden zonder vergunning van de Minister van Verkeer en Waterstaat gebruik te maken van een waterstaatswerk door anders dan waartoe het is bestemd:
a. daarin, daarop, daaronder of daarover werken te maken of te houden;
b. daarin, daaronder of daarop vaste stoffen of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen.
Ingevolge artikel 3 – voor zover thans van belang – kan weigering van een vergunning slechts geschieden ter bescherming van waterstaatswerken en ter verzekering van het doelmatig en veilig gebruik van die werken, met inbegrip van het belang van verruiming of wijziging anderszins van die werken.
Ingevolge artikel 1 wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder waterstaatswerken: bij het Rijk in beheer zijnde wegen alsmede, voor zover in beheer bij het Rijk, de daarin gelegen kunstwerken en hetgeen verder naar zijn aard daartoe behoort.
Het in dit kader te behartigen rivierbelang is nader ingevuld met de Beleidsregels grote rivieren (hierna: de beleidsregels), zoals deze ten tijde van het bestreden besluit luidde.
2.2 De locatie voor de nieuwe woonboot waarvoor vergunning is gevraagd, is gelegen in de op eigen grond gegraven haven in de dode arm van de IJssel ter hoogte van de Zande. Het betreft hier het zogenaamde rivierbed (voorheen: winterbed).
Vast staat en niet in geschil is dat eiser tot 1997 op de in geding zijnde locatie een ligplaats met een woonboot heeft ingenomen. Deze ligplaats was ook planologisch vastgelegd in een door de gemeente Kampen vastgesteld bestemmingsplan.
Verder staat vast en niet in geschil is dat op grond van de tot 1999 vigerende Rivierenwet voor het innemen van de in geding zijnde ligplaats met een woonboot geen vergunningplicht gold.
Tot slot is niet langer in geschil dat vanaf 1999 op grond van de Wbr een vergunningplicht voor het innemen van een ligplaats met een woonboot in het riviergebied bestaat.
2.3. Bij het bestreden besluit heeft de rechtsvoorganger van verweerder zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de door hem gehanteerde overgangsregeling, geen sprake is van een bestaande situatie. Hierbij heeft deze zich gebaseerd op een luchtfoto uit 1999 waaruit blijkt dat ter plaatse geen woonboot aanwezig was.
In verband hiermee heeft de rechtsvoorganger van verweerder de gevraagde activiteit beoordeeld als een nieuwe activiteit en deze getoetst aan de beleidsregels. De rechtsvoorganger van verweerder is tot de conclusie gekomen dat de gevraagde activiteit niet in overeenstemming is met de Wbr en de daarop gebaseerde beleidsregels.
2.4 Eiser is van mening dat de rechtsvoorganger van verweerder de juridische situatie ter plaatse als uitgangspunt had dienen te nemen. De gemeente Kampen heeft de ligplaats, na inwerkingtreding van Wbr, wederom bestemd als ligplaats in het bestemmingsplan “Uiterwaarden 2002” en de rechtsvoorganger van verweerder heeft in het kader van het overleg dat hij met de gemeente heeft gevoerd in verband met de totstandkoming van dat bestemmingsplan daartegen geen bezwaar gemaakt.
2.5 Ter zitting is van de zijde van de verweerder verklaard dat, bij gebreke aan overgangsbepalingen, de vaste gedragslijn wordt gehanteerd dat als bestaande situatie alleen wordt aangemerkt de in 1999 aanwezige woonboten.
2.6 Naar het oordeel van de rechtbank heeft de rechtsvoorganger van verweerder door zich te beperken tot de feitelijke situatie aan de hand van een luchtfoto, zich onvoldoende rekenschap gegeven van de planologische aanspraken die eiser op grond van het bestemmingsplan “Uiterwaarden 2002” heeft. De rechtbank acht hierbij van doorslaggevend belang dat de rechtsvoorganger van verweerder, zoals ter zitting ook erkend, in weerwil van het door hem gevoerde beleid op grond van de Wbr, heeft nagelaten in het daartoe aangewezen overleg op grond van artikel 10 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (oud) zijn bezwaar kenbaar te maken tegen het opnemen van de ligplaats in genoemd bestemmingsplan. Nu de rechtsvoorganger van verweerder dit heeft nagelaten en ook geen bezwaar heeft gemaakt tegen de vaststelling van het bestemmingsplan, heeft het in geding zijnde perceel wederom de bestemming ligplaats gekregen. Naar het oordeel van de rechtbank is, door aan deze voortgezette planologische aanspraken van eiser voorbij te gaan, de toepassing van de vaste gedragslijn in het onderhavige geval als onevenredig aan te merken.
In verband met het vorenstaande heeft verweerder zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een bestaande situatie.
2.7 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt wegens strijd met artikel 3:4 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient opnieuw te beslissen op het ingediende bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak.
2.8 Niet gebleken is dat eiser proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze
uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 150,-- aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, voorzitter, en mr. E. Troost en mr. Tj. Gerbranda, leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 november 2010.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,
2500 EA Den Haag.
Afschrift verzonden op: