RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige belastingkamer
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser]
te [plaats],
eiser,
de heffingsambtenaar van de gemeente Brummen
verweerder.
Bij beschikking van 31 januari 2009 heeft verweerder de WOZ-waarde van de onroerende zaak [adres te plaats] (hierna: de woning) vastgesteld op € 562.000,- per waardepeildatum 1 januari 2008.
Bij uitspraak op bezwaar van 29 juni 2009 heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar
gegrond verklaard, de vastgestelde waarde verlaagd naar € 482.000,-, en aan eiser een proceskostenvergoeding van € 40,25 toegekend.
Namens eiser heeft A. Oosters, werkzaam bij WOZ-consultants, bij brief van 3 juli 2009, binnengekomen bij de rechtbank op 8 juli 2009, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op
de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 23 september 2009, waar namens eiser is verschenen, A. Oosters. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door I. Grouwstra, A.Varenbrink en mr. M. van Wolfen.
2.1 In geschil is uitsluitend de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding in bezwaar, in het bijzonder de kosten die zijn gemaakt ten behoeve van het inschakelen van een deskundige en de door verweerder ter zake van de kosten rechtsbijstand gehanteerde wegingsfactor van 0,25 (zeer licht).
2.2 Eiser stelt zicht op het standpunt dat hij een deskundige heeft ingeschakeld en dat de kosten van deze deskundige - mede ten behoeve van het opgestelde taxatierapport - op de voet van artikel 1, aanhef en onder b, Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) voor vergoeding in aanmerking komen. De indiening van het bezwaarschrift dient volgens eiser te worden gekwalificeerd met een wegingsfactor van 1,0.
2.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de kosten die zijn gemaakt ten behoeve van de opstelling van het taxatierapport niet kunnen worden aangemerkt als kosten van een deskundige in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb, omdat het adviesbureau dat als gemachtigde van eiser optreedt, gebruik maakt van interne expertise op het gebied van waardebepaling en binnen het adviesbureau geen strikte scheiding van functies bestaat tussen de gemachtigde en de in deze zaak optredende deskundige (taxateur). Ook dient
de zaak volgens verweerder te worden gekwalificeerd met een wegingsfactor van 0,25.
2.4. Met betrekking tot de door verweerder gehanteerde wegingsfactor van 0,25 overweegt de rechtbank als volgt.
2.4.1 Op de proceskostenvergoeding in bezwaar is het Bpb van toepassing.
In onderdeel C1 van het Tarief van de bijlage bij het Bpb worden de verschillende wegingsfactoren voor het gewicht van een zaak weergegeven, die kunnen oplopen van 0,25 (zeer licht) tot 2 (zeer zwaar).
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat een zaak in de bezwaarfase in beginsel een wegingsfactor 1 (gemiddeld) heeft tenzij er duidelijk redenen zijn om hier vanaf te wijken. Als regel zal een zaak zonder nadere motivering als gemiddeld (1) kunnen worden aangemerkt, echter zal een lichter onderscheidenlijk zwaarder gewicht dienen te worden gemotiveerd.
Verweerder heeft de door hem gehanteerde wegingsfactor van 0,25 (zeer licht) in het bestreden besluit niet gemotiveerd. Gelet hierop, en nu niet gebleken is van redenen om af te wijken van een wegingsfactor gemiddeld, ziet de rechtbank aanleiding de wegingsfactor in de onderhavige procedure op 1 te stellen.
Verweerder heeft gelet op het vorenstaande ten onrechte volstaan met een proceskostenvergoeding ter zake van verleende rechtbijstand van € 40,25, waar dit
€ 161,- (bezwaarschrift 1 punt met wegingsfactor 1) had moeten zijn. De rechtbank merkt in dit verband op dat ten tijde van de onderhavige bezwaarprocedure de waarde per punt in belastingzaken € 161,- in de bezwaarfase bedroeg.
2.5 Met betrekking tot de kosten van de in de bezwaarfase ingeschakelde taxateur overweegt de rechtbank als volgt.
2.5.1 Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb kan een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (onder meer) betrekking hebben op kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.
In bezwaar gemaakte kosten komen naar vaste rechtspraak alleen voor vergoeding op grond van artikel 7:15, tweede lid, Awb in aanmerking wanneer voldaan is aan de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets: niet alleen de kosten zelf moeten redelijk zijn, maar het maken van de kosten als zodanig moet eveneens redelijk zijn.
2.5.2 De taxateur die in de bezwaarfase schriftelijk verslag aan eiser heeft uitgebracht staat, evenals eisers rechtshulpverlener in bezwaar, in dienstbetrekking tot Woz-Consultants te Arnhem. De bepalingen van de Awb en/of het Bpb staan er naar het oordeel van de rechtbank niet aan in de weg de taxateur in een zodanig geval aan te merken als een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.
De stelling van verweerder dat sprake is van functievermenging in de onderhavige procedure wordt daarbij door de rechtbank niet gevolgd. De rechtbank acht wel denkbaar dat in de situatie dat een deskundige werkzaam is voor dezelfde onderneming als de rechtsbijstandverlener het moeilijker is na te gaan of de kosten die als deskundigenkosten worden opgevoerd uitsluitend samenhangen met de ingeschakelde taxatietechnische expertise danwel deze kosten (mede) betrekking hebben op kosten van advisering van rechtskundige aard, waarvan de vergoeding reeds begrepen is in de kostenvergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze omstandigheid brengt, mede gelet op het in artikel 1 Bpb gemaakte onderscheid naar kostensoort, mee dat in een zodanig geval de kosten zorgvuldig moet worden onderscheiden en zo nodig nader moeten worden onderbouwd.
In het onderhavige geval zijn de kosten van het taxatierapport, nu die middels een afzonderlijke factuur d.d. 24 maart 2009 bij eiser in rekening zijn gebracht, naar het oordeel van de rechtbank voldoende (te weten: per uur) gespecificeerd en onderbouwd.
2.5.3 Bij de beantwoording van de vraag of het maken van de kosten als zodanig redelijk is, dient als maatstaf te worden gehanteerd of degene die een niet-juridische deskundige heeft ingeroepen ten tijde van die inroeping ervan mocht uitgaan dat de deskundige een bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording van een voor de uitkomst van het geschil relevante vraag. Daartoe dient in ieder geval een verband te bestaan tussen de ingeroepen deskundigheid en de specifieke vragen die in de procedure redelijkerwijze aan de orde kunnen zijn.
Het inschakelen van een taxatietechnisch deskundige in een procedure waarin de waardevaststelling van een onroerende zaak in het kader van de Wet WOZ aan de orde is, kan naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs bijdragen aan een voor eiser gunstige uitkomst van de bezwaarprocedure. Gelet hierop acht de rechtbank de kosten als zodanig redelijk gemaakt, en komen deze in beginsel voor vergoeding in aanmerking .
Dat de uiteindelijke waardevermindering in de uitspraak op bezwaar verband houdt met een door verweerder aangenomen lagere m3-prijs voor een deel van de woning doet hier niet aan af.
2.5.4 Met betrekking tot de hoogte van de te vergoeden kosten, is de rechtbank, gelet op artikel 2, eerste lid en onder b, van het Bpb, van oordeel dat een bedrag van € 568,61 voor vergoeding in aanmerking komt, te weten: het door de taxateur aan de zaak redelijkerwijs bestede aantal uren (7), vermenigvuldigd met het in artikel 6 van het Besluit Tarieven in strafzaken genoemde maximale uurtarief van
€ 81,23.
2.6 Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep gegrond is en de bestreden uitspraak, voor zover het de beslissing over de proceskosten betreft, moet worden vernietigd.
De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak voorzien door verweerder op de voet van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 161,- voor verleende rechtsbijstand en € 568,61 voor het inschakelen van een deskundige (taxateur), in totaal derhalve € 729,61.
2.7 Er is aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiser voor de in beroep gemaakte kosten. Met toepassing van het Bpb worden ter zake van rechtsbijstand 2 punten toegekend (beroepschrift 1 punt, zitting 1 punt), waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd.
Er is geen aanleiding om 0,5 punt toe te kennen voor repliek, nu de rechtbank geen toepassing heeft gegeven aan de haar in artikel 8:43, eerste lid, van de Awb gegeven bevoegdheid om eiser in de gelegenheid te stellen schriftelijk te repliceren. Dat namens eiser spontaan een reactie is ingezonden, maakt niet dat sprake is van een repliek als bedoeld in artikel 8:43, eerste lid, van de Awb. De kosten ter zake van verleende rechtsbijstand zijn aldus begroot op € 644,-.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 29 juni 2009, voor zover aangevochten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in de bezwaarfase ten bedrage
van € 729,61, en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde onderdeel van de uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in de beroepsfase ten bedrage van € 644,-;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 41,- aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.J.M. Weyers. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2010.