ECLI:NL:RBZUT:2010:BN1807

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
21 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/1636 WRO
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijk parkeerterrein aan de Flevoweg te Harderwijk in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 21 juli 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de aanleg van een tijdelijk parkeerterrein aan de Flevoweg te Harderwijk. De gemeente Harderwijk had een verzoek ingediend voor het realiseren van tijdelijke parkeerterreinen om de overloop van bezoekers van het Dolfinarium in de zomer op te vangen. Dit verzoek was gebaseerd op artikel 3.22 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dat het mogelijk maakt om ontheffing te verlenen van een bestemmingsplan voor tijdelijke behoeften.

De rechtbank oordeelde dat het gebruik en de aanleg van de gronden als parkeerterrein in overeenstemming zijn met de voorschriften van het bestemmingsplan “Waterfront-Zuid Waterstad”. Echter, de rechtbank stelde vast dat de verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk, niet bevoegd was om de ontheffing te verlenen. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit van 7 september 2009 vernietigd moest worden.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het besluit van de gemeente. Tevens werd bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De gemeente werd veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die in totaal € 874,-- bedroegen voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: 09/1636 WRO
Uitspraak in het geding tussen:
[eiseres]
te Harderwijk,
eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk
verweerder;
de Gemeente Harderwijk,
derde-partij.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 september 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder - na voorbereiding volgens de uniforme openbare voorbereidingsprocedure - aan de gemeente Harderwijk voor een periode van vijf jaar ontheffing op de voet van artikel 3.22 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) verleend voor het realiseren van een tijdelijk parkeerterrein aan de Flevoweg te Harderwijk, kadastraal bekend gemeente Harderwijk, [sectie en nrs.].
Eiseres heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 10 juni 2010, waar namens eiseres B.J. van Grootveld is verschenen, bijgestaan door mr. I.P.A. van Heijst, advocaat te Arnhem. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G. Maatkamp en C.M.J. Visser.
2. Overwegingen
2.1 Aan het bestreden besluit ligt een verzoek ten grondslag van de gemeente Harderwijk voor het realiseren van tijdelijke parkeerterreinen.
De parkeerterreinen, waaronder het thans in geding zijnde terrein, zijn bedoeld om de overloop in het zomerseizoen van auto’s van bezoekers van met name het Dolfinarium op te vangen.
2.2 Ingevolge artikel 3.22, eerste lid, van de Wro kunnen burgemeester en wethouders met het oog op de voorziening in een tijdelijke behoefte voor een bepaalde termijn ontheffing verlenen van een bestemmingsplan.
2.3 Ter plaatse is van kracht het - inmiddels onherroepelijke - bestemmingsplan “Waterfront-Zuid Waterstad”. Op grond van dit bestemmingsplan hebben de gronden waarop het parkeerterrein is voorzien de bestemming “Gemengd - Uit te werken”.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften zijn de op de plankaart voor “Gemengd - Uit te werken” aangewezen gronden, voor zover hier van belang, bestemd voor parkeren.
Ingevolge artikel 4, vijfde lid, van de planvoorschriften, is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, dan wel te laten gebruiken in strijd met de in het eerste lid, gegeven bestemming.
Vast staat dat het bestemmingsplan geen aanlegvergunningenstelsel bevat.
De rechtbank is van oordeel, zoals ook door verweerder ter zitting naar voren is gebracht, dat het gebruik en de aanleg van de gronden als parkeerterrein in overeenstemming zijn met de voorschriften van het bestemmingsplan.
Uit het vorenstaande volgt dat verweerder niet bevoegd was een ontheffing van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.22, eerste lid, van de Wro te verlenen.
2.4 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
De rechtbank komt aan een inhoudelijke behandeling van het beroep niet toe.
De rechtbank ziet, nu verweerder niet bevoegd was de ontheffing te verlenen, aanleiding zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.5 Er is aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiseres. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zoals dit vanaf 1 oktober 2009 luidt, worden ter zake van rechtsbijstand 2 punten toegekend, waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 7 september 2009;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 297,-- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 874,-- ter
zake van verleende rechtsbijstand, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Claasen-Dales, voorzitter, en mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne en mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2010.