RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser]
te [plaats],
eiser,
het college van burgemeester en wethouders van Lochem
verweerder.
[derde-partij]
te [plaats],
derde-partij.
Bij besluit van 7 januari 2008 heeft verweerder geweigerd te beslissen op het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen de door [naam Karting] geëxploiteerde kartingbaan op [het perceel te plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 maart 2008 heeft verweerder aan de derde-partij op grond van de Drank- en Horecawet een drank- en horecavergunning verleend.
Bij besluit van 25 april 2008 heeft verweerder aan de derde-partij een bouwvergunning verleend voor plaatsen van een omheining voor de toren en het renoveren van het terras op het perceel.
Bij besluit van 23 september 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen bovengenoemde besluiten niet-ontvankelijk verklaard.
Namens eiser heeft mr. R.P. Sijbrandij, advocaat te Utrecht, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 29 oktober 2009, waar verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door ing. M. Sportel en T.A.J. Wallaard. Derde partij is in persoon, vergezeld van zijn echtgenote, verschenen. Eiser noch zijn advocaat is verschenen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het aanvullend beroepschrift zich beperkt tot de in bezwaar gehandhaafde drank- en horecavergunning en de bouwvergunning. De rechtbank zal het geschil dan ook tot deze vergunningen beperken.
Met betrekking tot de drank- en horecavergunning overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van artikel 33, aanhef en onder c, van de Drank- en Horecawet vervalt de vergunning wanneer de verlening van een vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden.
Bij besluit van 20 februari 2009 heeft verweerder aan [naam] op grond van
artikel 3 van de Drank- en Horecawet een vergunning verleend voor de locatie [locatie te plaats]. Bij brief van 20 februari 2009 heeft verweerder de derde-partij medegedeeld dat de bij besluit van 11 maart 2008 aan hem verleende vergunning op grond van artikel 33, aanhef en onder c, van de Drank- en Horecawet, is vervallen.
Het vorenstaande brengt met zich dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep voor zover dit ziet op de drank- en horecavergunning, nu ook hij ter zake geen feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit dit belang nog zou kunnen worden afgeleid.
Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
Verder dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder de bezwaren van eiser ter zake van de verleende bouwvergunning terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat eiser niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan worden aangemerkt.
Op grond van artikel 1:2, eerst lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Op grond van de door verweerder overlegde luchtfoto’s, zoals nader ter zitting toegelicht, stelt de rechtbank vast dat de afstand van de woning van eiser tot de in geding zijnde bouwwerken 972 meter (omheining om toren) respectievelijk 1.029 meter (terrasoverkapping) bedraagt. De stelling dat deze afstand 800 meter is, heeft eiser niet nader onderbouwd of aannemelijk gemaakt.
Verder blijkt uit de stukken dat tussen de woning van eiser en de kartbaan zich een bosperceel en weilanden bevinden en dat eiser vanuit zijn woning geen zicht heeft op de in geding zijnde bouwwerken.
Voorts is de ruimtelijke uitstraling van deze bouwwerken naar het oordeel van de rechtbank beperkt.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiser geen persoonlijk, rechtstreeks belang heeft bij het besluit tot verlening van de bouwvergunning van 25 april 2008. In verband hiermede heeft verweerder eiser terecht niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb aangemerkt en zijn bezwaar om die reden terecht niet-ontvankelijk verklaard.
De omstandigheid dat eiser in het kader van een bij besluit van 21 juli 2004 verleende milieuvergunning voor de kartbaan in zijn beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is ontvangen, doet aan het vorenstaande niet af. Immers, op grond van de destijds van kracht zijnde wetgeving, te weten artikel 3.5 van de Awb in verbinding met artikel 20.6 van de Wet Milieubeheer zoals deze artikelen destijds luidden, bestond voor een ieder de mogelijkheid om bedenkingen in te brengen tegen het ontwerp van het besluit, waarna beroep openstond tegen dat besluit.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep in zoverre ongegrond is.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de bij het bestreden besluit gehandhaafde
drank- en horecavergunning, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 november 2009.