ECLI:NL:RBZUT:2008:BD3045

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
14 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/586 en 07/1408 WAO
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WAO-uitkering en maatmaninkomen bij arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 14 mei 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vrouw geboren in 1960, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de herziening van haar WAO-uitkering. Eiseres was sinds 1998 arbeidsongeschikt door fibromyalgie en hypothyreoidie en ontving een WAO-uitkering van 80 tot 100%. Na een herbeoordeling in 2006, waarbij de verzekeringsarts concludeerde dat eiseres benutbare mogelijkheden had, werd haar uitkering verlaagd naar 35 tot 45%. Eiseres ging hiertegen in beroep, omdat zij meende dat de herziening onterecht was en dat het maatmaninkomen te hoog was vastgesteld.

De rechtbank oordeelde dat de bestreden besluiten van het UWV, die de herziening van de WAO-uitkering en de vaststelling van het maatmaninkomen betroffen, onvoldoende waren onderbouwd. De rechtbank stelde vast dat er bij de eerdere beoordelingen geen arbeidskundig onderzoek was uitgevoerd, wat volgens de rechtbank noodzakelijk was om een juiste vaststelling van de arbeidsongeschiktheid te maken. De rechtbank vernietigde de besluiten van het UWV en droeg hen op om opnieuw te beslissen op de bezwaren van eiseres, met inachtneming van de uitspraak.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de herbeoordeling van mensen op basis van leeftijd, zoals in het aangepaste Schattingsbesluit, niet in strijd was met de Grondwet of het IVBPR, maar dat de wetgever legitieme beleidskeuzes had gemaakt. De rechtbank veroordeelde het UWV tot vergoeding van de proceskosten van eiseres en het terugbetalen van het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van maatmaninkomen in dit proces.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 07/586 en 07/1408 WAO
Uitspraak in de gedingen tussen:
[eiseres]
te [plaats],
eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),
postbus 111, 8000 AC Zwolle,
verweerder.
1. Bestreden besluiten
Besluiten van verweerder van 13 maart 2007 en 17 juli 2007.
2. Feiten
Eiseres, geboren op [1960], is op 5 februari 1998 uitgevallen voor haar werkzaamheden als commercieel verkoopmedewerkster bij Achmea voor 9 uur per week met klachten verband houdende met fibromyalgie en hypothyreoidie. Aangezien de verzekeringsarts per einde wachttijd geen duurzaam benutbare mogelijkheden aanwezig achtte, is aan eiseres ingaande 4 februari 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In verband met gelijkluidende bevindingen in het kader van latere herbeoordelingen is de WAO-uitkering van eiseres sedertdien ongewijzigd voortgezet.
In het kader van een herbeoordeling op grond van het gewijzigde Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, zoals dit per 1 oktober 2004 is komen te luiden, (hierna: het Schattingsbesluit) is eiseres op 12 mei 2006 medisch onderzocht. Aangezien de verzekeringsarts bij eiseres benutbare mogelijkheden aanwezig achtte, heeft de arbeidsdeskundige op 8 juni 2006 een onderzoek ingesteld naar de arbeidsmogelijkheden en het maatmanloon van eiseres. Op basis van dit onderzoek is de WAO-uitkering van eiseres bij primair besluit van 18 augustus 2006 ingaande 1 september 2006 herzien en nader vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Eiseres heeft (onder meer) tegen de herziening van haar WAO-uitkering een bezwaarschrift ingediend. Bij het bestreden besluit van 13 maart 2007 is het bezwaar ongegrond verklaard.
Aangezien verweerder tijdens de behandeling van het bezwaar is gebleken dat het maatgevend inkomen te hoog was vastgesteld, heeft verweerder bij primair besluit van 23 april 2007 de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 27 juni 2007 vastgesteld op 25 tot 35%. Het bezwaar van eiseres tegen laatstgenoemd besluit is bij het bestreden besluit van 17 juli 2007 ongegrond verklaard.
3. Procesverloop
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken en verweerschriften ingediend. Partijen hebben over en weer nog gereageerd.
Op 4 september 2007 heeft F.L. van Lierop, internist, als deskundige van advies gediend. Partijen hebben op dit rapport nog gereageerd.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van 24 april 2008, waar partijen niet zijn verschenen.
4. Motivering
4.1 Het bestreden besluit van 13 maart 2007 is gebaseerd op medische rapporten van de verzekeringsarts A. van den Broeke-Spieker d.d. 12 mei 2006 en de bezwaarverzekeringsarts J.M. Fokke d.d. 15 december 2006. Deze artsen hebben vastgesteld dat bij eiseres sprake is van duurzaam benutbare mogelijkheden, waarbij de fysieke belastbaarheid licht is beperkt. Eiseres is voorts aangewezen op stressarme arbeid, waarbij een urenbeperking niet aan de orde is. Eiseres is vervolgens geschikt bevonden een aantal functies te vervullen.
4.2 De rechtbank is van oordeel dat verweerder de arbeidsmogelijkheden van eiseres per 1 september 2006 aldus op juiste wijze heeft vastgesteld.
De rechtbank acht in dit verband van belang dat de door verweerder vastgestelde beperkingen door de deskundige Van Lierop in zijn rapport van 4 september 2007 met zoveel woorden zijn onderschreven, waarbij de deskundige voorts heeft aangegeven zich te kunnen verenigen met de aan eiseres voorgehouden functies. De deskundige heeft in dit verband gesteld dat voor de door eiseres ervaren veelheid aan klachten bij diverse onderzoeken nooit somatische oorzaken zijn gevonden, welke die klachten zouden kunnen verklaren. Medicamenteuze en fysiotherapeutische proefbehandelingen hadden geen succes, en cognitieve gedragstherapie is door eiseres - als niet werkzaam - afgewezen. In die situatie kan volgens de deskundige niet besloten worden tot een meer dan lichte energetische beperking, waarbij er in feite op dit moment geen beperking is van de beschikbaarheid tot arbeid.
De rechtbank ziet geen aanleiding de deskundige in dit standpunt niet te volgen. Gelet hierop heeft verweerder de resterende verdiencapaciteit van eiseres terecht vastgesteld op basis van de mediane loonwaarde van de geduide functies.
4.3 Eiseres heeft voorts een grief aangevoerd met betrekking tot het maatmaninkomen.
De rechtbank stelt in dit verband vast dat verweerder het actuele maatgevende loon per einde wachttijd (4 februari 1999) heeft vastgesteld, en dit vervolgens op de voet van artikel 8 van het Schattingsbesluit heeft geïndexeerd naar de in geding zijnde data.
Ingevolge artikel 7 van het Schattingsbesluit (maatmaninkomen bij hernieuwde vaststelling of herziening) wordt (kort gezegd en voor zover hier van belang) nadat een eerste beoordeling in verband met de vaststelling, bedoeld in artikel 5, heeft plaatsgevonden, bij een hernieuwde vaststelling of een herziening van de uitkering geen rekening gehouden met na die eerste beoordeling opgetreden wijzigingen in het maatmaninkomen.
Artikel 5 van het schattingsbesluit (doel arbeidsdeskundig onderzoek) bepaalt (kort gezegd en voor zover hier van belang) dat het arbeidsdeskundig onderzoek strekt tot vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in artikel 18 van de WAO.
Naar het oordeel van de rechtbank dient het bepaalde in artikel 7 van het Schattingsbesluit, mede gelet op de uitdrukkelijke verwijzing naar artikel 5 van dat Besluit, aldus te worden verstaan dat het maatmaninkomen bij een eerste arbeidskundige beoordeling in het kader van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van actuele loongegevens wordt vastgesteld. Het aldus verkregen maatgevend loon dient bij latere arbeidskundige beoordelingen op de voet van artikel 8 van het Schattingsbesluit te worden geïndexeerd.
Waar doorgaans per einde wachttijd een arbeidsdeskundige beoordeling zal plaatsvinden brengt dit mee dat aan de eerste toekenning van de WAO-uitkering veelal een geactualiseerd maatmaninkomen ten grondslag zal liggen, en bij daaropvolgende herbeoordelingen volstaan kan worden met indexering van het eerder vastgestelde maatmaninkomen.
In het geval van eiseres echter is per einde wachttijd, als ook bij latere herbeoordelingen, door de verzekeringsarts een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid aangenomen, en is om die reden bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid door verweerder afgezien van arbeidskundig onderzoek. Eerst in het kader van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per de thans in geding zijnde datum van 1 september 2006 is door de arbeidskundige D.A. van den Berg op 8 juni 2006 een arbeidskundig onderzoek ingesteld. Een en ander heeft er naar het oordeel van de rechtbank toe te leiden dat per 1 september 2006 uitgegaan dient te worden van een geactualiseerd, in plaats van een geïndexeerd, maatmaninkomen. Het aldus per 1 september 2006 vastgestelde maatmaninkomen dient vervolgens te worden geïndexeerd naar de tevens in geding zijnde datum van 27 juni 2007.
De rechtbank merkt in dit verband ten slotte nog op dat de in de artikelen 7 en 8 van het Schattingsbesluit vervatte methodiek van indexering in wezen afbreuk doet aan het in artikel 18, eerste lid, van de WAO vervatte uitgangspunt dat bij een arbeidsongeschiktheids-beoordeling een vergelijking dient plaats te vinden met hetgeen gezonde personen met arbeid gewoonlijk verdienen.
Hoewel de op dit punt in het Schattingsbesluit neergelegde regeling in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op dit punt niet op bezwaren stuit - naar de rechtbank aanneemt: mede in verband met het bepaalde in het (huidige) achtste lid van artikel 18
WAO - ligt een extensieve interpretatie van artikel 7 van het Schattingsbesluit, er toe leidend dat in alle gevallen kan worden volstaan met een actualisering van het maatmaninkomen per einde wachttijd, waarna met betrekking tot daaropvolgende beoordelingsmomenten indexeringen kunnen worden toegepast, onder de gegeven omstandigheden niet in de rede.
Nu verweerder, ondanks daartoe bij brief van 7 april 2008 door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft nagelaten het actuele maatmaninkomen per 1 september 2006 in geding te brengen, is voor de rechtbank thans niet na te gaan in hoeverre de in geding zijnde klasse-indeling van 35 tot 45%, en in het verlengde daarvan: de klasse-indeling per 27 juni 2007 van 25 tot 35%, juist is te achten.
Gelet hierop zal de rechtbank het besluit van 13 maart 2007, als ook het besluit van 17 juli 2007, als berustend op onvoldoende onderzoek, vernietigen. Verweerder zal nader op de bezwaren van eiseres, voor zover gericht tegen het maatmaninkomen en de daaruit voortvloeiende vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid, dienen te beslissen.
4.4 Met betrekking tot de nieuw te nemen beslissingen op bezwaar merkt de rechtbank nog het volgende op.
Eiseres heeft aangevoerd dat de herbeoordeling van mensen, die op 1 juli 2004 45 jaar waren, aan de hand van de strengere bepaling van het aangepaste Schattingsbesluit een rechtsongelijke behandeling oplevert van personen in leeftijd en dat er dus sprake is van leeftijdsdiscriminatie.
De rechtbank stelt in dit verband vast dat bij de door eiseres bedoelde herbeoordelingen, getoetst aan artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR), sprake is van rechtstreeks onderscheid naar leeftijd. De vraag is derhalve of het gemaakte onderscheid naar leeftijd moet worden aangemerkt als een ongeoorloofd onderscheid in de zin van artikel 26 van het IVBPR, en wat de cohortsgewijze herbeoordeling betreft, in strijd is met artikel 1 van de Grondwet.
Blijkens de memorie van toelichting (tweede kamer, vergaderjaar 2003-2004, 29498, nr. 3) is de achtergrond van de in geding zijnde herbeoordelingsoperatie de inwerkingtreding van een nieuw arbeidsongeschiktheidsstelsel vanaf 2006, waarbij de nadruk op arbeidsgeschiktheid ligt in plaats van op arbeidsongeschiktheid. De volgorde van de cohorten waarin de huidige groep van arbeidsongeschikten wordt opgeroepen, wordt bepaald op basis van leeftijd. Op die manier wordt bereikt dat personen met de beste re-integratiekansen en de grootste kans op verlaging van de arbeidsongeschiktheid, het eerst aan de beurt komen.
De wetgever heeft er blijkens de wetsgeschiedenis voorts van afgezien binnen de huidige groep van WAO-ers bepaalde groepen, waaronder (aanvankelijk) de groep geboren vóór 2 juli 1954 (en later bij Besluit van 29 augustus 2007 (Stb. 2007,324): de groep geboren vóór 2 juli 1959, met terugwerkende kracht per 22 februari 2007) te ontzien. In een brief aan de tweede kamer van 12 maart 2004 is in dit verband gesteld dat de regering die personen onvoldoende kansrijk acht in verband met de afstand tot de arbeidsmarkt.
De rechtbank stelt vast dat de beleidskeuze van de wetgever inzake de herbeoordelings-operatie en de in dat verband gehanteerde leeftijdsgrenzen een afweging behelst tussen de beginselen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Uit een oogpunt van rechtszekerheid is het in principe gewenst dat op lopende uitkeringsgevallen het (gunstiger) oude recht van toepassing blijft, aan de andere kant brengt het (principiële) karakter van het nieuwe arbeidsongeschiktheidsstelsel mee dat naar het oordeel van de regering ook lopende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen niet geheel ongemoeid kunnen worden gelaten. Binnen deze afweging tussen rechtszekerheid en rechtsgelijkheid spelen voorts blijkens de wetsgeschiedenis re-integratiemogelijkheden, financiële aspecten, uitvoeringsaspecten en volume-effecten een rol.
Uit die keuze van de wetgever vloeit voort dat personen van verschillende leeftijd verschillend worden behandeld waarbij de - uiteindelijk met terugwerkende kracht op 45 jaar gestelde - leeftijdsgrens een enigszins arbitrair karakter niet kan worden ontzegd. Een en ander laat echter onverlet dat de door de wetgever gemaakte beleidskeuzen met betrekking tot de leeftijdsgrenzen naar het oordeel van de rechtbank legitieme beleidskeuzen zijn geweest, welke berusten op objectieve en redelijke gronden.
Gelet hierop staat het bepaalde in artikel 1 van de Grondwet en artikel 26 IVBPR er naar het oordeel van de rechtbank niet aan in de weg dat verweerder in het kader van de nieuw te nemen beslissingen op bezwaar op basis van een nader vastgesteld maatmaninkomen, en met inachtneming van het verbod van reformatio in peius, de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op de thans in geding zijnde data nader vaststelt.
4.5 Er is aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiseres. Ter zake van reis- en verblijfkosten, verband houdende met het bezoek aan de deskundige, wordt een bedrag van € 23,61 toegekend.
5. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op nader op de bezwaren van eiseres te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het betaalde griffierecht van (tweemaal) € 39,- aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 23,61, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, ter zake van reis/verblijfkosten .
Aldus gegeven door mr. E.J.J.M. Weyers en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2008 in tegenwoordigheid van mr. F.L. Verwijs als griffier.