ECLI:NL:RBZUT:2007:BA7405

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
13 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/762
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot verlening van vrijstelling voor bedrijventerrein Lindebrook

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 13 juni 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een vrijstelling op grond van artikel 19, lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor de aanleg van een bedrijventerrein te Lichtenvoorde. De eisers, bestaande uit [eiser A] en 54 anderen, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oost-Gelre, dat op 14 februari 2006 vrijstelling verleende van het geldende bestemmingsplan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de algemene verklaring van geen bezwaar, die was afgegeven op basis van een sectorale ruimtelijke beleidsnotitie, betrekking had op een voorontwerp-bestemmingsplan. Dit leidde tot de conclusie dat de geldigheidstermijn van de verklaring slechts 1 jaar was in plaats van 5 jaar, zoals door verweerder werd gesteld. Hierdoor was het bestreden besluit onbevoegd genomen, omdat de termijn voor het verlenen van vrijstelling al was verstreken op het moment van de beslissing.

De rechtbank heeft het beroep van de onder 2.2 genoemde eisers niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het beroep van de overige eisers gegrond werd verklaard. Het bestreden besluit werd vernietigd en de gemeente werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eisers. De uitspraak benadrukt het belang van de geldigheidstermijnen van verklaringen van geen bezwaar in het kader van ruimtelijke ordening en de noodzaak voor een goede ruimtelijke onderbouwing van projecten.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: 06/762
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser A] en 54 anderen
te [plaats],
eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oost-Gelre
verweerder.
1. Feiten en procesverloop
Bij besluit van 14 februari 2006 heeft verweerder met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling verleend van het geldende bestemmingsplan ten behoeve van de aanleg van wegen en riolering (bouwrijp maken) van gronden die vallen in het bedrijventerrein Lindebrook te Lichtenvoorde.
Tegen dit besluit is namens eisers door P. Pasveer, juridisch adviseur te Deventer, bij brief van 24 maart 2006 beroep ingesteld op de daarin vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 28 maart 2007, waar eiser [eiser A] in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. B. Hamburger, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door ing. G.H. Hiddink.
2. Motivering
2.1. Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bijgevolg staat rechtstreeks beroep bij de rechtbank open.
2.2. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de eisers [eiser B] en [eiser C], [eiser D] en [eiser E], [eiser F]
[eiser G], [eiser H] en [eiser I], [eiser J] en [eiser K], [eiser L], [eiser M], [eiser N], [eiser O], [eiser P] en [eiser Q], [eiser R], [eiser S], [eisers T], [eiser U], [eisers V] niet kunnen worden aangemerkt als belangenhebbenden bij het bestreden besluit, gelet op de afstand van hun woning tot het geprojecteerde bedrijventerrein Lindebrook. Het beroep van deze eisers dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.3. Niet in geschil is en de rechtbank stelt vast dat de aanleg van een bedrijventerrein en derhalve ook het bouwrijp maken van gronden ten behoeve daarvan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
2.4. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders
vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten aangegeven categorieën van gevallen. Daarbij is vereist dat het project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Hieronder wordt bij voorkeur verstaan een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
2.5. Door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland (GS) is – voor zover hier van belang – in een notitie van 16 maart 2004 als categorie in de zin van artikel 19, tweede lid, van de WRO aangewezen: projecten die passen binnen een voorontwerp-plan waarvoor de provinciale diensten en de inspecteur VROM een positief advies in het kader van artikel 10 Bro hebben uitgebracht. Daarbij is aangetekend – voor zover hier van belang – dat dit niet alleen geldt voor voorontwerp-bestemmingsplannen, maar ook voor algemene (sectorale) ruimtelijke beleidsnotities. In de notitie wordt in dit verband gesproken van de ‘algemene verklaring van geen bezwaar’.
In verband met het primaat van het bestemmingsplan in het ruimtelijke planningstelsel zijn aan de geldigheid van de algemene verklaring van geen bezwaar termijnen verbonden. Als de ruimtelijke onderbouwing van een project in een voorontwerp-bestemmingsplan ligt, is de geldigheidstermijn 1 jaar. Ligt deze onderbouwing in een algemene (sectorale) ruimtelijke beleidsnotitie, dan is de geldigheidstermijn 5 jaar. De keuze voor deze termijnstellingen is nader toegelicht op blz. 25 en 26 van voormelde notitie.
2.6. Op 18 maart 2004 heeft de gemeenteraad van Lichtenvoorde een algemene (sectorale) ruimtelijke beleidsnotitie, getiteld Nota Wonen en Werken, vastgesteld, waarin de realisering van het bedrijventerrein Lindebrook als project is vermeld. Bij brief van 23 december 2004 is door GS c.q. de provinciale diensten verklaard dat de Nota Wonen en Werken als basis kan dienen voor het verlenen van vrijstelling op grond van artikel 19 lid 2 WRO voor dit project.
Op 26 november 2004 is een voorontwerp-bestemmingsplan voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein Lindebrook ter inzage gelegd.
2.7. In de bij het bestreden besluit gevoegde inspraaknotitie heeft verweerder aangegeven dat de Nota Wonen en Werken en het ontwerp-bestemmingsplan bedrijventerrein Lindebrook de goede ruimtelijke onderbouwing van het onderhavige project vormen. Ter zitting is namens verweerder verklaard dat dit ontwerp-bestemmingsplan de ruimtelijke onderbouwing vormt. Voor wat betreft de vraag of sprake is van een aangewezen categorie in de zin van artikel 19, tweede lid, van de WRO heeft verweerder verwezen naar de door GS bij brief van 23 december 2004 afgegeven verklaring voor het onderhavige project. In de opvatting van verweerder heeft deze verklaring een geldigheidsduur van 5 jaar.
2.8. De rechtbank stelt vast dat kennelijk door de provinciale diensten geen afzonderlijk positief advies is gegeven in het kader van het overleg ingevolge artikel 10 Bro met betrekking tot het ter inzage gelegde voorontwerp-bestemmingsplan. De rechtbank kan verweerder evenwel volgen in zijn standpunt dat – ter zake van de vraag of sprake is van een aangewezen categorie – betekenis toekomt aan de door GS op 23 december 2004 afgegeven verklaring op basis van de Nota Wonen en Werken. Nu echter al op 26 november 2004 een voorontwerp-bestemmingsplan ter inzage was gelegd, moet deze verklaring naar het oordeel van de rechtbank geacht worden betrekking te hebben op dit voorontwerp-bestemmingsplan. Dit brengt met zich dat de geldigheidstermijn 1 jaar is.
2.9. Daargelaten de vraag wanneer deze geldigheidstermijn is aangevangen (26 november 2004 of 23 december 2004), stelt de rechtbank vast dat deze termijn reeds was verstreken op het moment dat het bestreden besluit werd genomen. Derhalve moet worden geoordeeld dat verweerder op dat moment niet meer bevoegd was tot verlening van vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO ten behoeve van de ontwikkeling (met inbegrip van bouwrijp maken) van het bedrijventerrein Lindebrook.
2.10. Het bestreden besluit is derhalve onbevoegd genomen, zodat het dient te worden vernietigd. De overige grieven van eisers kunnen buiten bespreking blijven.
2.11. Er is aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eisers, met uitzondering van de eisers genoemd onder 2.2. Ter zake van rechtsbijstand worden 2 punten toegekend met een wegingsfactor 1.
3. Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep van de onder 2.2 genoemde eisers niet-ontvankelijk;
-verklaart het beroep van de overige eisers gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-gelast verweerders gemeente aan eisers het betaalde griffierecht van € 141,- te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 644,- ter zake van rechtsbijstand, te betalen door verweerders gemeente.
Aldus gegeven door mr. K. van Duyvendijk, voorzitter, mr. L.J. Bosch en mr. D.S. de Vries, leden, en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.