ECLI:NL:RBZUT:2007:BA5771

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
14 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/1353
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een EG-verklaring voor onderwijsbevoegdheid in Nederland en de beoordeling van wezenlijke verschillen in opleidingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 14 mei 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die in het Verenigd Koninkrijk een Bachelor of Education heeft behaald, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had een EG-verklaring aangevraagd om onderwijsbevoegdheden in Nederland te verkrijgen voor verschillende functies in het onderwijs. De rechtbank moest beoordelen of er wezenlijke verschillen waren tussen de opleiding van eiseres en de Nederlandse opleiding, en of deze verschillen konden worden ondervangen door haar beroepservaring.

De rechtbank oordeelde dat er wezenlijke verschillen waren tussen de door eiseres gevolgde opleiding en de Nederlandse lerarenopleiding. Dit oordeel was gebaseerd op een advies van het Nuffic, dat stelde dat de opleiding van eiseres vooral gericht was op basisonderwijs en niet voldeed aan de eisen voor de vakken geschiedenis en aardrijkskunde in het voortgezet onderwijs. De rechtbank vond het ook van belang dat de kennis die eiseres tijdens haar beroepservaring had verworven, niet voldoende was om de geconstateerde verschillen te ondervangen.

Eiseres voerde aan dat haar diploma haar de bevoegdheid gaf om les te geven in alle vakken en dat haar werkervaring voldoende compensatie bood voor de verschillen. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de Minister in redelijkheid had kunnen besluiten om de EG-verklaring niet zonder nadere voorwaarden toe te kennen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 06/1353
Uitspraak in het geding tussen:
[eiseres]
te [plaats],
eiseres,
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
te dezen vertegenwoordigd door de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep,
verweerder.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder van 3 mei 2006.
2. Feiten
Eiseres heeft in het Verenigd Koninkrijk op 21 november 1991 aan het Bedford College of Higher Education de graad van Bachelor of Education behaald.
Op 7 april 2005 heeft eiseres bij verweerder een EG-verklaring aangevraagd tot verkrijging van onderwijsbevoegdheden in Nederland voor het uitoefenen van de functies van: groepsleerkracht basisonderwijs in het vak Engels, vakleerkracht basisonderwijs in het vak Engels en 2de graads leraar algemeen voortgezet onderwijs in de vakken Engels, geschiedenis, aardrijkskunde en godsdienst.
Bij besluit van 30 juni 2005 heeft verweerder eiseres met ingang van 1 juni 2005 toegelaten tot het beroep van leraar algemeen voortgezet onderwijs in het vak Engels. Bij voormeld besluit is voorts aan eiseres medegedeeld dat zij reeds over onderwijsbevoegdheid voor het basisonderwijs beschikt en er voor het geven van het vak godsdienst geen onderwijsbevoegdheid is vereist.
Bij besluit van 21 februari 2006 heeft verweerder wat betreft de aangevraagde onderwijsbevoegdheid voor de vakken geschiedenis en aardrijkskunde beslist dat de wezenlijke verschillen tussen de door eiseres gevolgde opleiding en de Nederlandse lerarenopleiding voortgezet onderwijs tweede graad niet worden gecompenseerd door relevante beroepservaring, als gevolg waarvan eiseres naar keuze een proeve van bekwaamheid of een aanpassingstage dient te volbrengen.
In het thans bestreden besluit heeft verweerder het tegen het besluit van 21 februari 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
3. Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld op de in het beroepschrift en aanvullend beroepschrift vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 19 april 2007, waar eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Hummel.
4. Motivering
4.1. Het geschil beperkt zich tot de aanvraag tot verkrijging van onderwijsbevoegdheid in Nederland voor de functie van 2de graads leraar algemeen voortgezet onderwijs in de vakken geschiedenis en aardrijkskunde.
4.2. In de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s zijn regels gesteld ter uitvoering van richtlijn 89/48/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger onderwijsdiploma’s waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten.
Ingevolge artikel 8, tweede lid van de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s geeft de bevoegde autoriteit, de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, een EG-verklaring af aan aanvrager indien betrokkene in het bezit is van een diploma als bedoeld in artikel 2 dan wel artikel 3 van deze wet, en tevens aan betrokkene geen aanvullende vereisten worden gesteld op grond van artikel 9 of op grond van artikel 10 van deze wet, dan wel binnen vier weken nadat betrokkene ten genoegen van de bevoegde autoriteit heeft aangetoond aan de hiervoor bedoelde aanvullende vereisten te hebben voldaan.
In artikel 10 van de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s is bepaald dat indien de door aanvrager gevolgde hoger-onderwijsopleiding betrekking heeft op vakgebieden die wezenlijk verschillen van die welke worden bestreken door de in Nederland voor de toelating tot het betreffende beroep bij of krachtens wet vereiste opleiding, de bevoegde autoriteit van aanvrager kan verlangen dat hij een aanpassingsstage van ten hoogste drie jaren volgt dan wel een proeve van bekwaamheid aflegt. Indien de bevoegde autoriteit van aanvrager verlangt een aanpassingsstage te doorlopen of een proeve van bekwaamheid af te leggen, gaat de bevoegde autoriteit eerst na of de kennis die aanvrager tijdens zijn beroepservaring heeft verworven, van dien aard is dat het wezenlijke verschil, bedoeld in de eerste volzin, daardoor geheel of ten dele wordt ondervangen.
In artikel 11 van de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s is - voor zover van belang- bepaald dat onze minister die het aangaat per beroep regels geeft ten aanzien van de aanvraag tot het verkrijgen van een EG-verklaring, de aanpassingsstage en de proeve van bekwaamheid.
In artikel 2 van de Regeling onderwijsbevoegdheid Lid-Staten is bepaald dat deze regeling van toepassing is op onderdanen van Lid-Staten, die in het bezit zijn van een diploma waaraan in de Lid-Staat van herkomst een onderwijsbevoegdheid is verbonden.
Artikel 5, eerste lid, sub b van de Regeling onderwijsbevoegdheid Lid-Staten bepaalt dat de bevoegde autoriteit de gewenste EG-verklaring zonder nadere voorwaarden aan de aanvrager toekent indien de vakgebieden van de opleiding die ten grondslag heeft gelegen aan het door de aanvrager behaalde diploma niet of in geringe mate verschillen van de wezenlijke vakgebieden van de Nederlandse opleiding die vereist is voor het verkrijgen van de gewenste onderwijsbevoegdheid.
4.3. In het bestreden besluit, waaraan verweerder het advies van het Nuffic (Netherlands Universities’ Foundation for International Cooperation) van 8 juni 2005 ten grondslag heeft gelegd, heeft verweerder zich onder meer op het standpunt gesteld dat sprake is van wezenlijke verschillen tussen de door eiseres gevolgde opleiding en de opleiding zoals die in Nederland wordt gegeven. Voorts worden deze wezenlijke verschillen niet geheel of ten dele ondervangen door de kennis die eiseres tijdens haar beroepservaring heeft verworven, nu de leeftijdscategorie waarin zij heeft lesgegeven niet geheel overeenkomt met de leeftijdscategorie waarvoor zij onderwijsbevoegdheid heeft aangevraagd.
In beroep heeft eiseres, onder verwijzing naar het schrijven van The General Teaching Council van 4 mei 2005, aangevoerd dat haar diploma de bevoegdheid geeft les te geven in alle vakken en aan leerlingen van 5 tot en met 16 jaar. De door eiseres gevolgde 4-jarige opleiding bestond voor de helft uit het vak ‘humanities’, dat betrekking had op de onderwerpen geschiedenis, aardrijkskunde en godsdienst. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat in het geval er toch wezenlijke verschillen zouden bestaan, haar 15 jaar werkervaring voldoende compensatie zou kunnen bieden. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres het schrijven van J. Mills van 6 mei 2005 en P.M. Harpin van 19 april 2005 overgelegd. Nu verweerder eiseres wel een onderwijsbevoegdheid in het vak Engels heeft verleend, is er ten slotte sprake van willekeur, aldus eiseres.
4.4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in het bezit is van een diploma (de graad van Bachelor of Education), waaraan in het Verenigd Koninkrijk een onderwijsbevoegdheid is verbonden. De rechtbank stelt derhalve vast dat in het onderhavige geval de Regeling onderwijsbevoegdheid Lid-Staten van toepassing is.
4.5. Voor wat betreft de vraag of sprake is van wezenlijke verschillen tussen de opleiding
zoals gevolgd door eiseres en de opleiding zoals die in Nederland wordt gegeven, is de rechtbank van oordeel dat verweerder doorslaggevende betekenis heeft mogen toekennen aan het advies van het Nuffic van 8 juni 2005. Hierbij acht de rechtbank van belang dat het Nuffic bij uitstek de organisatie is welke deskundig is op het gebied van diplomawaardering. Tevens is de rechtbank niet gebleken dat het aan het advies ten grondslag gelegde onderzoek onzorgvuldig zou zijn geweest, dan wel op een ondeugdelijke motivering
berust.
Uit voormeld advies volgt dat de door eiseres genoten opleiding vooral gericht is op het geven van basisonderwijs, waardoor de component vakstudie bestond uit een groot aantal vakken. In deze vakken wordt inhoudelijk minder kennis vergaard dan in het hoofdvak van een lerarenopleiding voortgezet onderwijs in Nederland. Gelet op het feit dat de Nederlandse lerarenopleidingen aardrijkskunde en geschiedenis elk een duur van 4 jaren betreffen, waarbinnen men zich gedurende 2 jaren specialiseert in slechts één vak, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de door eiseres gevolgde opleiding wezenlijke verschillen vertoont met de Nederlandse lerarenopleiding voortgezet onderwijs.
De rechtbank is voorts met verweerder van oordeel dat deze wezenlijke verschillen niet geheel of gedeeltelijk kunnen worden ondervangen door de door eiseres tijdens beroepservaring verworven kennis. Hiertoe overweegt de rechtbank allereerst dat vaststaat en ook overigens niet tussen partijen in geschil is dat de door eiseres aangevraagde onderwijsbevoegdheid zich uitstrekt over de leeftijdscategorie van 12 tot en met 16 jaar. De rechtbank is van oordeel dat eiseres weliswaar een ruim aantal jaren beroepservaring heeft, maar dat niet gebleken is van enige beroepservaring in voormelde leeftijdscategorie. Immers, uit de door eiseres overgelegde stukken volgt -anders dan eiseres ter zitting heeft betoogd- enkel dat eiseres feitelijk ervaring heeft in het lesgeven aan kinderen van 9 tot en met 14 jaar. Dat eiseres op grond van haar diploma in het Verenigd Koninkrijk bevoegd is les te geven aan kinderen tot en met 16 jaar, doet hier niet aan af.
Nu er sprake is van wezenlijke verschillen tussen de door eiseres gevolgde opleiding en de Nederlandse opleiding, welke niet geheel of gedeeltelijk worden ondervangen door tijdens de beroepservaring verworven kennis, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan eiseres niet zonder nadere voorwaarden een EG-verklaring kan worden toegekend.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van willekeur in de besluitvorming van verweerder. Het enkele feit dat aan eiseres wel voor het vak Engels een soortgelijke onderwijsbevoegdheid is toegekend, levert geen schending van het verbod van willekeur op. Immers, verweerder heeft ter zake van het vak Engels kunnen constateren dat eiseres voldoende kennis tijdens beroepservaring heeft verworven, aangezien zij voldoende jaren heeft gedoceerd in de Engelse taal.
4.6. Het beroep van eiseres is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.
5. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. D.S. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2007 in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman als griffier.