RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser]
te [woonplaats],
eiser,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo
verweerder.
Besluit van verweerder van 3 maart 2006.
Eiser ontvangt van de zijde van verweerder een vervoersvoorziening ingevolge de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de extra kosten van vervoer.
Op 28 oktober 2004 heeft de raad van de gemeente Ermelo besloten (onder meer) de normbedragen voor individuele vervoersvoorzieningen per 1 januari 2006 te verlagen van ? 365,16 naar € 228,22 per kwartaal.
Medio 2005 heeft een heronderzoek plaatsgevonden naar de vervoersbehoefte van eiser.
Bij besluit van 15 november 2005 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat zijn recht op financiële tegemoetkoming in de extra kosten van vervoer per 1 januari 2006 ongewijzigd zal worden voortgezet, echter het bedrag zal worden gewijzigd in (het maximum normbedrag van) € 228,22 per kwartaal.
Eiser heeft tegen het besluit van 15 november 2005 een bezwaarschrift ingediend. Bij het thans bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld op de in het beroepschrift aangevoerde gronden. Verweerder heeft de gedingstukken en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 12 april 2007, waar eiser niet is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mevr. H. Vervuurt en mr. R.A. Oosterveer.
De door eiser bestreden verlaging van zijn individuele vervoersvoorziening per 1 januari 2006 vloeit voort uit een besluit van de raad van de gemeente Ermelo van 28 oktober 2004, waarbij de programmabegroting 2005-2008 is aangenomen. Onderdeel van deze begroting waren een aantal bezuinigingsvoorstellen welke onder meer betrekking hadden op Wvg-vervoersvoorzieningen. Door de raad is besloten de basisnorm van 4000 kilometer per jaar, waarop de basisnormbedragen tot dan toe waren gebaseerd, te verlagen naar 2500 kilometer per jaar, en voorts de vaste bedragen voor bovenregionaal vervoer af te schaffen.
Door middel van een nieuwsbrief Wvg zijn alle betrokkenen eind januari/begin februari 2005 op de hoogte gesteld van deze wijzigingen, waarbij het jaar 2005 als overgangstermijn is gehanteerd.
De rechtbank stelt voorop dat gemeenten in het kader van de uitvoering van de Wvg de vrijheid hebben om de omvang en hoogte van vervoersvoorzieningen zelfstandig te bepalen, mits daarbij rekening wordt gehouden met de ondergrens van de in artikel 3 Wvg vervatte zorgplicht. Ingevolge die bepaling is het gemeentebestuur gehouden verantwoorde voorzieningen aan te bieden. Een vervoersvoorziening moet betrokkenen daarbij in staat stellen in aanvaarbare mate de sociale contacten in de directe woon- en leefomgeving te onderhouden en te kunnen deelnemen aan het leven van alledag. Naar vaste jurisprudentie voldoet een vervoersvoorziening welke betrokkenen in staat stelt om ca. 1500 tot 2000 kilometer op jaarbasis af te leggen in beginsel aan deze ondergrens.
Gelet hierop kan van de per 1 januari 2006 aan eiser toegekende tegemoetkoming in de extra kosten van vervoer in zijn algemeenheid niet gezegd worden dat verweerder hiermee tekort schiet in de op hem rustende zorgplicht ingevolge de Wvg. Aan het voorgaande kan niet afdoen dat eiser naar zijn zeggen 6 maal per jaar naar het buitenland gaat voor het bezoeken van hobbybeurzen, aangezien het hier bovenregionaal vervoer betreft dat in beginsel niet onder de zorgplicht van verweerder valt. Dat zonder het bezoek aan deze hobbybeurzen voor eiser een sociaal isolement zou dreigen, is de rechtbank niet gebleken.
Eiser heeft zich evenwel in beroep op het standpunt gesteld dat de verlaging van de normbedragen in strijd is met een eerdere beslissing van verweerder d.d. 17 december 2003.
Anders dan verweerder ziet de rechtbank geen reden deze beroepsgrond, die door eiser eerst in beroep naar voren is gebracht, niet verder te bespreken. De rechtbank acht in dit verband van belang dat de aangevoerde grond ziet op een ook reeds in bezwaar aangevochten onderdeel van het primaire besluit, te weten: de hoogte van de toegekende vervoersvoorziening.
Het systeem van de Awb verzet er zich naar het oordeel van de rechtbank niet tegen dat in een latere fase van het geding met betrekking tot een reeds aangevochten onderdeel van een besluit nieuwe argumenten en beroepsgronden naar voren worden gebracht.
Aan het schrijven van 17 december 2003 ontleent de rechtbank het volgende:
“ In zijn vergadering van 29 oktober 2003 heeft de gemeenteraad besloten het Wvg- voorzieningenniveau voor de komende jaren belangrijk te wijzigen.
(….)
Aanpassing jaarnormbedragen
De hoogte van de aan u toegekende tegemoetkoming is afgeleid van vastgestelde jaarnormbedragen. Tot nu toe werden deze jaarnormbedragen jaarlijks aangepast - lees verhoogd - met het CBS-prijsindexcijfer.
In afwijking van wat u eerder is meegedeeld wordt met ingang van het jaar 2004 de hoogte van de jaarnormbedragen voor een periode van drie jaar, voor de jaren 2004, 2005 en 2006, vastgezet.
Concreet houdt dit voor u in dat de hoogte van de aan u toegekende tegemoetkoming in de extra kosten van vervoer, groot € 365,16 per kwartaal, over deze periode niet wijzigt.”
De rechtbank stelt vast dat verweerder met dit aan eiser toegezonden - door verweerder als besluit aangemerkte - schrijven het jaarnormbedrag (en daarmee de hoogte van de aan eiser toegekende tegemoetkoming) in de extra kosten van vervoer uitdrukkelijk en zonder enig voorbehoud voor de jaren 2004 tot en met 2006 op € 365,16 per kwartaal heeft vastgesteld. De rechtbank deelt in dit verband niet verweerders standpunt dat in bedoeld schrijven uitsluitend ligt besloten dat het normbedrag over genoemde jaren in elk geval niet middels indexering zal worden verhoogd en dat die brief een tussentijdse verlaging van het normbedrag daarmee niet uitsluit.
Ook de ter zitting door verweerder desgevraagd overgelegde nieuwsbrief Wvg van januari 2004 die aan alle Wvg-gerechtigden binnen verweerders gemeente is gestuurd, biedt geen steun voor dit standpunt van verweerder. Ook in deze nieuwsbrief wordt immers met zoveel woorden meegedeeld dat de financiële tegemoetkoming in de extra kosten van vervoer niet meer jaarlijks geïndexeerd worden, en deze vaste bedragen voor een periode van 3 jaar gelijk zullen blijven.
Nu verweerder in meergenoemd schrijven van 17 december 2003 de hoogte van het normdrag, als ook de daarop gebaseerde tegemoetkoming van eiser, voor het jaar 2006 op € 365,16 per kwartaal heeft vastgesteld, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet langer de vrijheid toekomt om de tegemoetkoming van eiser voor dat jaar op een lager normbedrag te baseren. De in het primaire besluit vervatte verlaging van die tegemoetkoming is daarmee in strijd te achten met de rechtszekerheid.
Ten slotte overweegt de rechtbank nog dat zij - anders dan eiser - in de omstandigheid dat verweerder niet tijdig het heronderzoek heeft afgerond en niet - zoals aangekondigd - binnen zes weken na dat heronderzoek heeft beslist omtrent de hoogte van eisers tegemoetkoming, geen omstandigheid ziet welke noodzaakt de tegemoetkoming ook na 2006 nog op het oude normbedrag te baseren.
Gelet op het voorgaande komt verweerders besluit voor vernietiging in aanmerking. Nu voor wat betreft het jaar 2006 rechtens nog maar één beslissing mogelijk is, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door eisers tegemoetkoming voor het jaar 2006 met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het normbedrag van € 365,16 vast te stellen.
Niet gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verstaat dat de hoogte van het normbedrag van de aan eiser toegekende tegemoetkoming in de extra kosten van vervoer over het jaar 2006 € 365,16 per kwartaal bedraagt, en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat de gemeente Ermelo het betaalde griffierecht van € 38,- aan eiser vergoedt.
Aldus gegeven door mr. E.J.J.M. Weyers en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2007 in tegenwoordigheid van A. van Diest als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.