ECLI:NL:RBZUT:2007:BA1984

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
28 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/471547-06
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wettigheid van opsporingsbevoegdheid en bewijswaarde van proces-verbaal in strafzaak

In deze zaak, behandeld door de politierechter N.C. van Lookeren Campagne op 28 maart 2007, stond de verdachte terecht voor het verzet tegen een politieambtenaar en bedreiging. De feiten vonden plaats op 6 november 2006 in Zutphen, waar de verdachte door een in uniform geklede politieambtenaar werd aangehouden. De verdachte heeft zich verzet door te rukken en te trekken, wat leidde tot de aanklacht van wederspannigheid, zoals vastgelegd in artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van bedreiging van een andere persoon, maar het bewijs hiervoor was onvoldoende.

De politierechter oordeelde dat de buitengewoon opsporingsambtenaar enkel bevoegd was tot opsporing van milieudelicten en dat het proces-verbaal van deze ambtenaar niet kon worden aangemerkt als een proces-verbaal met bijzondere bewijskracht, zoals bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering. Dit leidde tot de conclusie dat de bedreiging niet wettig kon worden bewezen, aangezien het bewijs enkel afkomstig was van de ambtenaar die niet bevoegd was voor de betreffende feiten.

De rechter oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het verzet tegen de politieambtenaar, wat resulteerde in een veroordeling tot een geldboete van € 150,-, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. Voor de bedreiging werd de verdachte vrijgesproken, omdat het wettig bewijs ontbrak. De uitspraak benadrukt de noodzaak van de juiste opsporingsbevoegdheid en de waarde van proces-verbaal in strafzaken.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Parketnummer: 06/471547-06
Tegenspraak / dip
Uitspraak van de politierechter mr. N.C. van Lookeren Campagne van 28 maart 2007, in de zaak tegen verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1961 te [plaats],
wonende te [adres en woonplaats]
Inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 november 2006 te Zutphen, toen een aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaar verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en), had aangehouden en had vastgegrepen, althans vast had, teneinde verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen eerstgenoemde opsporingsambtenaar,
werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn of haar bediening, heeft verzet door te rukken en/of te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtenaar verdachte trachtte te geleiden;
art 180 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 6 november 2006 te Zutphen [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :"flikker op en als je mij nog eenmaal aanraakt dan trap ik je in elkaar", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Beslissing ten aanzien van feit 1
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 november 2006 te Zutphen, toen een aldaar in uniform geklede dienstdoende ambtenaar verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van een op heterdaad ontdekt strafbaar feit, had aangehouden en had vastgegrepen, teneinde verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen eerstgenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft verzet door te rukken en/of te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtenaar verdachte trachtte te geleiden.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 150,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 dagen hechtenis.
Beslissing ten aanzien van feit 2:
Vrijspraak.
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde bedreiging heeft de politierechter overwogen dat het wettig bewijs ontbreekt, nu alleen het proces-verbaal van de buitengewoon opsporingsambtenaar eventueel voor het bewijs tegen de ontkennende verdachte kan worden gebruikt en nu niet anders is gebleken dan dat deze opsporingsambtenaar alleen voor milieudelicten opsporingsbevoegdheid heeft. Diens proces-verbaal kan bijgevolg niet worden aangemerkt als een proces-verbaal ex artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafvordering met de bijzondere bewijskracht ingevolge het tweede lid van die bepaling. Het proces-verbaal betreft een ander geschrift in de zin van artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, van het Wetboek van Strafvordering, op grond waarvan een bewezenverklaring alleen niet kan worden gebaseerd. De politierechter heeft daarbij nog verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 31 oktober 2006 (NJ 2006, 603).
Kwalificatie en toepasselijke wettelijke voorschriften
Feit 1 : Wederspannigheid.
De artikelen 23, 24, 24c en 180 van het Wetboek van Strafrecht.