ECLI:NL:RBZUT:2007:BA1984
Rechtbank Zutphen
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Wettigheid van opsporingsbevoegdheid en bewijswaarde van proces-verbaal in strafzaak
In deze zaak, behandeld door de politierechter N.C. van Lookeren Campagne op 28 maart 2007, stond de verdachte terecht voor het verzet tegen een politieambtenaar en bedreiging. De feiten vonden plaats op 6 november 2006 in Zutphen, waar de verdachte door een in uniform geklede politieambtenaar werd aangehouden. De verdachte heeft zich verzet door te rukken en te trekken, wat leidde tot de aanklacht van wederspannigheid, zoals vastgelegd in artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van bedreiging van een andere persoon, maar het bewijs hiervoor was onvoldoende.
De politierechter oordeelde dat de buitengewoon opsporingsambtenaar enkel bevoegd was tot opsporing van milieudelicten en dat het proces-verbaal van deze ambtenaar niet kon worden aangemerkt als een proces-verbaal met bijzondere bewijskracht, zoals bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering. Dit leidde tot de conclusie dat de bedreiging niet wettig kon worden bewezen, aangezien het bewijs enkel afkomstig was van de ambtenaar die niet bevoegd was voor de betreffende feiten.
De rechter oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het verzet tegen de politieambtenaar, wat resulteerde in een veroordeling tot een geldboete van € 150,-, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. Voor de bedreiging werd de verdachte vrijgesproken, omdat het wettig bewijs ontbrak. De uitspraak benadrukt de noodzaak van de juiste opsporingsbevoegdheid en de waarde van proces-verbaal in strafzaken.