ECLI:NL:HR:2006:AY7790
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van buitengewoon opsporingsambtenaar in toezicht op slachterijen met hoog risicomateriaal
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 oktober 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk niet voldoen aan een vordering van een ambtenaar, gedaan krachtens artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht. De vordering was gedaan door E.A. Geertsma, een controleambtenaar en buitengewoon opsporingsambtenaar bij de Voedsel en Waren Autoriteit, die toezicht hield op de naleving van de Destructiewet. De verdachte had geweigerd om medewerking te verlenen aan de vordering van Geertsma, die inzage in zakelijke gegevens en bescheiden eiste met betrekking tot de afvoer van gespecificeerd hoog risicomateriaal.
Het Hof had de verdachte in hoger beroep vrijgesproken van de primair tenlastegelegde feiten, maar hem wel veroordeeld voor het subsidiair tenlastegelegde feit. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onterecht had aangenomen dat Geertsma bevoegd was om een proces-verbaal op te maken in het kader van de Destructiewet. De Hoge Raad stelde vast dat de opsporingsbevoegdheid van Geertsma beperkt was tot bepaalde strafbare feiten, en dat het proces-verbaal niet kon worden aangemerkt als een proces-verbaal in de zin van artikel 344, eerste lid onder 2° van het Wetboek van Strafvordering. Dit betekende dat het proces-verbaal slechts als een ander geschrift kon worden gebruikt in verband met andere bewijsmiddelen.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de middelen niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen gronden waren voor vernietiging van de bestreden uitspraak. De zaak benadrukt de noodzaak van duidelijke bevoegdheden voor buitengewoon opsporingsambtenaren en de voorwaarden waaronder zij hun taken kunnen uitvoeren.