Rechtbank Zutphen
Sector Civiel
Afdeling Handel
Rolnummer: 69615 HAZA 05-462
Uitspraak: 8 februari 2006
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
J. GOSSCHALK EN ZOON B.V. ,
gevestigd te Epe,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WED. L. DALHUISEN B.V. ,
gevestigd te Epe,
eisers,
advocaat: mr. H. Oosterhuis
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NS VASTGOED B.V.,
gedaagde,
procureur: mr. J.H. Stam,
advocaat: mr. J.R. Roelofs te Utrecht.
Eisers zullen hierna mede Gosschalk en Dalhuisen worden genoemd en gedaagde mede NS Vastgoed.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
NS Vastgoed is eigenares van percelen grond die deel uitmaken van de voormalige spoorlijn Apeldoorn-Hattemerbroek. De percelen zijn ongeveer 85 are groot en hebben als kadastrale aanduiding: sectie U, nummer 7667 en 7708.
In 1989 hebben Gosschalk en Dalhuisen en N.V. Nederlandse Spoorwegen, de rechtsvoorganger van NS Vastgoed, en hierna te noemen de NS, de onderhandelingen gestart over de aankoop door Gosschalk en Dalhuisen van deze percelen.
Begin 1990 is door de NS aan Gosschalk, en Dalhuisen met betrekking tot de percelen grond een onderhandse verkoopakte toegezonden, die door Dalhuisen op 17 april 1990 is ondertekend. Deze akte luidt - voorzover van belang -:
"Deze verkoop en koop is geschied voor een prijs van ? 191.250.= en onder de navolgende bepalingen:
1. De overdracht in eigendom zal geschieden uiterlijk 1 juni 1990 maanden na ondertekening van deze koopakte, bij akte te verlijden ten overstaan van notaris Mr. A. Veldhuizen (...) diens plaatsvervanger of opvolger.
(...)
3. Het onroerend goed zal in eigendom worden overgedragen in de staat waarin het zich thans bevindt met alle daaraan verbonden lusten en lasten, rechten en verplichtingen, zichtbare en onzichtbare gebreken (...)
(...)
Op 16 mei 1990 is door de behandelende notaris, mr. A. Veldhuizen, een concept akte van levering en een concept afrekening opgemaakt. Deze concept akte luidt - voorzover relevant - :
"Artikel 4
Het gekochte wordt aanvaard in de staat, waarin het zich heden bevindt.
Verkoper verleent geen vrijwaring voor hem onbekende verborgen gebreken."
De begeleidende brief van mr. A. Veldhuizen aan Gosschalk luidt - voorzover relevant - :
"De bepaling omtrent verontreiniging is niet in de akte opgenomen, aangezien de Nederlandse Spoorwegen zich op het standpunt stelt dat daarover niets is overeengekomen."
Wegens het ontbreken van een bepaling over de al dan niet aanwezige bodemverontreiniging heeft Gosschalk de akte van transport niet getekend. Dalhuisen heeft de akte op 1 juni 1990 getekend.
Bij brief van 1 juni 1990 heeft mr. A. Veldhuizen - voor zover van belang - de NS het volgende bericht:
"(...)
Met betrekking tot de overdracht van het gedeelte voormalige spoorlijn Apeldoorn/Hattemerbroek te Epe door N.V. Nederlandse Spoorwegen aan Wed L. Dalhuisen B.V. en J. Gosschalk en Zoon B.V,. deel ik u het navolgende mede.
Het is voor mij niet mogelijk om de akte van transport met betrekking tot voormeld onroerend goed te verlijden op 1 juni 1990, aangezien is gebleken dat (...) geen eenstemmig oordeel is bereikt over de tekst van de akte.
(...)"
Op 16 juli 1990 heeft de NS aan Gosschalk een brief geschreven met afschrift aan Dalhuisen die luidt - voor zover relevant -:
"(...)
Via notaris Mr.A.Veldhuizen te Amersfoort bereikte ons de mededeling dat u de reeds aangegane overeenkomst inzake de verkoop van een perceel grond te Epe aan uw B.V. en Wed.L.Dalhuisen B.V.- die zich inmiddels met de levering heeft akkoord verklaard - wenste uit te breiden met een clausule waaruit de vrijwaring blijkt voor eventuele milieu- en volksgezondheid schadende stoffen.
Teneinde dit te kunnen bepalen zullen wij het buro Tauw Infra Consult B.V. te Deventer offerte vragen om een indicatief bodemonderzoek te verrichten.
Indien deze offerte acceptabel is zullen wij 50% van de daaraan verbonden kosten voor onze rekening nemen, de overige 50% komt te uwen laste.
Aan de hand van dit onderzoek zullen wij ons over de verdere gang van zaken beraden; dit uiteraard onder het voorbehoud van het bepaalde in de, u bekende, koopovereenkomst van 17 april 1990.
Dit impliceert uiteraard dat het transport tot nader datum wordt uitgesteld.
(...)"
Per brief van 14 augustus 1990 heeft Gosschalk een brief aan de NS geschreven die luidt - voor zover hier van belang -:
"Naar aanleiding van Uw brief van 16 juli jl., delen wij U mede dat wij niet kunnen instemmen met Uw kostenverdeling aangaande het bodemonderzoek.
Ons inziens is de grond Uw eigendom en wij begrijpen dan ook niet dat ons bedrijf voor de helft van de onkosten ten laste zal worden gelegd.
(...)
Bij afzonderlijke brieven van 7 december 1994 heeft NS Vastgoed - voor zover hier van belang - het volgende aan Gosschalk en Dalhuisen bericht:
"Reeds gedurende enkele jaren wordt met u en Exportslachterij Gosschalk en Zoon BV (respectievelijk Wed. L. Dalhuizen BV) gesproken en gecorrespondeerd over de verkoop van de voormalige spoorlijn Apeldoorn/Hattemerbroek.
(...)
Wij vernemen gaarne van u of u nog bent geinteresseerd in een aankoop van het onderhavige terrein.
Indien er een onderzoek naar de bodemgesteldheid dient te worden uitgevoerd stellen wij u voor deze kosten op 50/50 basis onder partijen te verdelen.
(...)"
Bij brief van 10 januari 1995 heeft mr. A. Veldhuizen aan NS Vastgoed bericht dat Dalhuisen instemt met het voorstel om aan buro Tauw Infra Consult B.V., hierna Tauw, een offerte te vragen om een indicatief bodemonderzoek te verrichten.
Bij brief van 10 maart 1995 heeft NS Vastgoed aan Dalhuisen een brief geschreven die luidt - voor zover hier relevant -:
"De door Tauw Milieu uitgebrachte offerte is geldig tot 1 juni 1995.
(...)
Op basis van uw toezegging, (...) draagt u voor 50% bij in de kosten van het onderzoek.
Wij verzoeken u ons schriftelijk mede te delen of u met bovenstaande kunt instemmen en verblijven."
Per diezelfde datum heeft NS Vastgoed aan Gosschalk een brief geschreven die luidt - voor zover hier relevant -:
"Op 7 december 1994 hebben wij uw interesse gepolst voor aankoop van de voormalige spoorlijn, e.e.a. in combinatie met Wed. Dalhuizen.
Tot op heden mochten wij geen reactie uwerzijds ontvangen.
Wij stellen ons derhalve op het standpunt dat u geen interesse voor aankoop van het onderhavige terrein heeft en derhalve vrij zijn om de verkooponderhandelingen met Dalhuizen op te starten (...).
Wij menen u echter nogmaals de gelegenheid te moeten geven om te reageren op ons schrijven van 7 december 1994. Indien wij uiterlijk 31 maart 1995 geen reactie uwerzijds hebben ontvangen achten wij ons vrij het onderhavige terrein te verkopen."
Bij brief van 29 maart 1995 hebben Gosschalk en Dalhuisen aan NS Vastgoed een brief geschreven die luidt - voor zover van belang -:
"(...)
Wij hebben besloten de voormalige spoorlijn te kopen, volgens de koopakte en met een schoongrond-verklaring.
(...)"
Bij afzonderlijke brieven van 12 april 1995 heeft NS Vastgoed aan Gosschalk en Dalhuisen het volgende geschreven - voor zover van belang -:
"(...)
Uw brief van 29 maart 1995 ontvingen wij in goede orde. Uit deze brief blijkt echter onvoldoende of u instemt met een bijdrage in de kosten van een te verrichten indicatief bodemonderzoek.
Het onderzoek heeft als doel de zgn. 0-Situatie vast te stellen. E.e.a. houdt in dat wij de grond aan u overdragen in staat waarin deze zich op dat moment bevindt.
(...)
Indien de uitkomst van het bodemonderzoek een overdracht in eigendom aan u niet toelaat behouden wij ons het recht voor van verkoop af te zien."
Op 24 april 1998 heeft NS Vastgoed aan mr. A. Veldhuizen een brief geschreven die luidt - voor zover relevant -:
"Het bevreemdt ons dat uw cliënt u meldt na de door u genoemde brief van 10 januari 1995 niets meer van ons te hebben vernomen. Op 10 maart 1995 hebben wij uw cliënt een schrijven gezonden met het verzoek in te stemmen met de offerte van Tauw Milieu. Eveneens op 10 maart 1995 zonden wij de andere partij die bij de aankoop van het betreffende terrein betrokken is, te weten J. Gosschalk, & Zn. een herinnering naar aanleiding van ons schrijven d.d. 7 december 1994.
Op 29 maart 1995 ontvingen wij een door beide partijen ondertekend schrijven waarin werd aangekondigd dat men had besloten de voormalige spoorlijn te kopen. Op 12 april 1995 zonder wij beide partijen aangetekend een brief (...)
Op 13 juni 1995 hebben wij partijen om een reactie op ons schrijven van 12 april 1995 gevraagd. Tot op heden hebben wij echter geen reactie mogen ontvangen."
Op 10 juni 1998 heeft NS Vastgoed aan Gosschalk en Dalhuisen een brief geschreven waarin NS Vastgoed Gosschalk en Dalhuisen een aangepaste offerte van Tauw toestuurt en nogmaals vraagt om mede te delen of zij met deze offerte en een kostenverdeling op basis van 50%/50% in kunnen stemmen.
Op 17 augustus 1998 heeft Dalhuisen NS Vastgoed een brief geschreven die luidt - voor zover relevant -:
"Naar aanleiding van uw schrijven (de brief van NS Vastgoed van 10 juni 1998, rb) delen wij u mede niet in de kosten van grondonderzoek te willen bijdragen. Ons inziens behoort de verkoper dit te doen."
Bij afzonderlijke brieven van 17 december 1998 heeft NS Vastgoed aan Gosschalk en Dalhuisen - voor zover van belang - het volgende geschreven:
"(...)
Reeds gedurende een langere periode wordt met u gecorrespondeerd over de verkoop van een gedeelte NS terrein te Epe. Tot op heden zit er echter weinig schot in de kwestie aangezien er nog geen overeenstemming is over de verkoopvoorwaarden en de kosten van een uit te voeren bodemonderzoek.
(...)
Wij bieden u thans tot en met 15 januari 1999 de mogelijkheid om tot overeenstemming met ons te komen met betrekking tot de voorwaarden en condities van de verkoop. Na het verstrijken van deze datum achten wij ons vrij om met een willekeurige ander partij in onderhandeling te treden.
(...)"
Bij brief van 12 januari 1998 (bedoeld zal zijn 1999, rb) hebben Gosschalk en Dalhuisen aan NS Vastgoed het volgende geschreven - voor zover van belang -:
"(...)
Refererend aan onze brieven van 29 maart 1995 en 17 augustus 1998 willen we u nogmaals meedelen dat wij de voormalige spoorlijn gekocht hebben en dat zodra de schoongrondverklaring in ons bezit is de grond aan ons overgedragen kan worden.
Wellicht ten overvloede willen wij u attent maken op het feit dat onderhandelingen met een ander dan bovengenoemde partijen niet aan de orde mogen zijn.
(...)"
Bij brief van 28 mei 1999 heeft NS Vastgoed aan Gosschalk en Dalhuisen een rapport van een bodemonderzoek toegestuurd dat uit andere hoofde was uitgevoerd op het emplacement grenzend aan de onderhavige percelen grond. In diezelfde brief heeft NS Vastgoed Gosschalk en Dalhuisen wederom de gelegenheid aangeboden om te onderhandelen over de prijs en de staat van de percelen grond nu uit het rapport bleek dat ook de onderhavige percelen niet vrij van verontreinigingen waren.
Omdat Gosschalk en Dalhuisen na voormelde brief niets van zich lieten horen, heeft NS Vastgoed hen op 7 april 2000 een rappel gestuurd onder de mededeling dat als zij niet uiterlijk 14 april 2000 zouden reageren, NS Vastgoed zich vrij achtte het terrein aan een andere gegadigde aan te bieden.
Op dit rappel heeft alleen Dalhuisen gereageerd met een brief van 11 april 2000 die luidt - voor zover relevant -:
"Wat ons betreft kan de feitelijke overdracht van het gedeelte NS terrein te Epe per direct plaatsvinden.
Graag vernemen we van u hoe u eventuele sanering wilt vergoeden."
Bij afzonderlijke brieven van 19 juni 2000 heeft NS Vastgoed, Gosschalk en Dalhuisen een brief geschreven die luidt - voor zover relevant -:
"Geconcludeerd kan worden dat partijen, ondanks verwoede pogingen van NS Vastgoed om alsnog overeenstemming te bereiken, niet tot elkaar kunnen komen.
NS Vastgoed zal haar verdere pogingen om tot overeenstemming te komen thans staken. NS Vastgoed acht zich vrij met een ander dan Dalhuisen B.V. en Gosschalk & Zn. B.V. in onderhandeling te treden."
Bij brief van 11 augustus 2000 heeft mr. W.J. Voerman te Hattem, de toenmalige juridisch adviseur van Gosschalk en Dalhuisen, NS Vastgoed bericht dat zijn cliënten levering van de grond wensen binnen zes weken na dagtekening van die brief, bij gebreke waarvan zij zich vrij achten tot het nemen van rechtsmaatregelen.
Bij brief van 8 december 2000 heeft NS Vastgoed - voor zover van belang - mr. W.J. Voerman het volgende bericht:
"(...)
Zoals reeds eerder door mij betoogt, heeft NS Vastgoed jegens uw cliënten geen verplichtingen in deze. Ondanks diverse pogingen heeft minnelijk overleg niet geleid tot een oplossing. Voorzover uw cliënten zou menen dat zij rechten kunnen ontlenen aan hetgeen zich 10 jaar geleden heeft afgespeeld, verzoek ik hen binnen 6 weken na dagtekening van dit schrijven een procedure aanhangig te maken opdat zij hun oordeel kunnen laten toetsen door de daartoe bevoegde instantie. Zo een dergelijke procedure niet binnen deze termijnaanhangig wordt gemaakt, neem NS Vastgoed aan dat uw cliënten de door hen gepretendeerde rechten niet meer zullen uitoefenen.
(...)"
Gosschalk en Dalhuisen hebben geen procedure gestart naar aanleiding van deze brief.
Bij brief van 2 maart 2004 heeft mr. [naam] namens Gosschalk en Dalhuisen jegens NS Vastgoed aanspraak gemaakt op nakoming van de overeenkomst van 17 april 1990, althans tot dooronderhandelen over de laatste twee resterende punten van de overeenkomst. NS Vastgoed is hier niet op ingegaan.
Op 14 maart 2005 hebben Gosschalk en Dalhuisen conservatoir leveringsbeslag gelegd op de onderhavige percelen grond van NS Vastgoed nadat zij daartoe verlof hadden verkregen van de voorzieningenrechter in deze rechtbank.
NS Vastgoed heeft Gosschalk en Dalhuisen vervolgens in kort geding gedagvaard dat op 2 mei 2005 bij deze rechtbank heeft plaats gevonden. Inzet van deze procedure was onder meer de vordering van NS Vastgoed dat de voorzieningenrechter het conservatoir leveringsbeslag zou opheffen.
Bij vonnis van 17 mei 2005 heeft de voorzieningenrechter het door Gosschalk en Dalhuisen gelegde conservatoir leveringsbeslag opgeheven.
Bij proces-verbaal van 31 mei 2005 is het conservatoir leveringsbeslag doorgehaald.
Gosschalk en Dalhuisen vorderen dat de rechtbank bij uitvoerbaar verklaard vonnis, NS Vastgoed zal veroordelen tot nakoming van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst door levering door NS Vastgoed aan Gosschalk en Dalhuisen van de percelen, gelegen aan de Paasvuurweg te Epe, kadastraal bekend onder sectie U nummer 7667 en nummer 7708 tegen betaling van een bedrag van € 86.785,47 (? 191.250,--) door Gosschalk en Dalhuisen aan NS Vastgoed, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000.-- per dag of gedeelte van een dag dat NS Vastgoed in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen nadat twee dagen na betekening van dit vonnis zijn verstreken, met veroordeling van NS Vastgoed in de proceskosten, daaronder begrepen de gelegde beslagen.
Aan deze vordering leggen Gosschalk en Dalhuisen in het licht van de vaststaande feiten de volgende stellingen ten grondslag. Toen partijen de overeenkomst sloten in 1990, waren ze het eens over het object en de koopsom van dat object. Hieruit en ook uit andere feiten en omstandigheden volgt dat een perfecte koopovereenkomst tot stand is gekomen. De nadien plaats gevonden gebeurtenissen hebben hieraan niets veranderd. Partijen hebben slechts onenigheid gehad over de uitleg van de gesloten overeenkomst. Partijen verschilden hierbij van mening over de vraag of de koopovereenkomst ook inhield dat NS Vastgoed middels die koopovereenkomst een schonegrondverklaring diende af te geven. Deze vraag speelt echter nu geen rol meer omdat Gosschalk en Dalhuisen al geruime tijd genoegen nemen met de levering van de percelen conform het verkennend bodemonderzoek dat in 1999 in opdracht van NS Vastgoed is uitgevoerd.
Omdat er dus geen enkel misverstand meer tussen partijen bestaat over de inhoud van de overeenkomst, betekent dit dat NS Vastgoed de overeenkomst kan en dus ook moet nakomen en de percelen grond moet gaan leveren. Hierbij speelt ook een rol dat NS Vastgoed nooit de (voorwaardelijke) ontbinding van de overeenkomst heeft ingeroepen.
Het verweer
NS Vastgoed heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop in het hierna volgende zo nodig zal worden ingegaan.
De beoordeling
Hoewel strikt genomen een onderscheid gemaakt kan worden in de verhouding tussen Gosschalk en NS Vastgoed en Dalhuisen en NS Vastgoed zullen, nu zij dit onderscheid zelf in hun stukken niet hebben aangebracht, beide eisers met elkaar vereenzelvigd worden tenzij er aanleiding bestaat dit niet te doen.
Als meest ver strekkende verweer heeft NS Vastgoed aangevoerd dat Gosschalk en Dalhuisen hun recht hebben verwerkt om alsnog nakoming te vorderen van de door hen gestelde koopovereenkomst. Gosschalk en Dalhuisen hebben jarenlang de mogelijkheid gehad om nakoming door NS Vastgoed van deze overeenkomst te vorderen. Gosschalk en Dalhuisen hebben er echter voor gekozen dat niet te doen. Vanaf eind jaren negentig heeft NS Vastgoed er op mogen vertrouwen dat Gosschalk en Dalhuisen geen aanspraak mee zouden maken op nakoming. Een vordering tot nakoming van Gosschalk en Dalhuisen is thans dan ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar althans NS Vastgoed is in alle redelijkheid niet (meer) gehouden tot nakoming van de gestelde overeenkomst. Vanaf 2000 behoefde NS Vastgoed ook geen rekening meer te houden met een vordering tot nakoming. In ieder geval is NS Vastgoed ernstig benadeeld in haar bewijspositie en eigendomspositie door het verloop van 15 jaar en de wijze waarop Gosschalk en Dalhuisen zich tot nu toe hebben opgesteld.
Gosschalk en Dalhuisen hebben als reactie op dit verweer betoogd dat van rechtsverwerking aan hun zijde geen sprake kan zijn nu het stilzitten door Gosschalk en Dalhuisen, niet kan leiden tot rechtsverwerking.
Volgens de vaste lijn in de jurisprudentie kan louter tijdsverloop of stilzitten niet tot rechtsverwerking leiden. In de situatie tussen Gosschalk en Dalhuisen en NS Vastgoed is echter sprake van een samenstel van zodanige bijzondere feiten en omstandigheden dat Gosschalk en Dalhuisen vanaf begin december 2000 bij NS Vastgoed het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat zij hun aanspraken uit de overeenkomst met de door hen gestelde inhoud niet meer geldend zouden maken.
Terzake kan uit de door partijen overlegde stukken - en dan met name uit de stukken zoals weergegeven in dit vonnis onder de feiten - en de door hen ingenomen stellingen, het volgende worden opgemaakt. Tussen partijen staat vast dat zij gedurende de periode gelegen tussen 1990 en 2000 een verschil van mening hebben gehad over de inhoud van de koopovereenkomst en dan met name over de door Gosschalk en Dalhuisen gewenste bepaling over het al dan niet aanwezig zijn van verontreinigingen in de bodem van de percelen. Het argument van Gosschalk en Dalhuisen dat deze onenigheid ten onrechte bestond, nu zij er vanuit mochten gaan dat de overeenkomst een dergelijke bepaling bevatte omdat dit gebruikelijk was tussen partijen gezien hun eerdere transacties, zal wegens de onaannemelijkheid ervan worden gepasseerd. Gosschalk en Dalhuisen hebben niet nader aangeduid welke eerdere transacties dit waren en zij hebben evenmin aangetoond dat het bij eerdere transacties gebruikelijk was een dergelijke bepaling op te nemen door bijvoorbeeld het overleggen van stukken waaruit dit gebruik kan worden opgemaakt, hetgeen zij in het licht van de gemotiveerde betwisting door NS Vastgoed hadden moeten doen.
Vast staat ook dat Gosschalk en Dalhuisen vanaf 1990 het consistent ingenomen standpunt van NS Vastgoed kenden, dat laatstgenoemde slechts bereid was een bepaling terzake de bodemgesteldheid in de koopovereenkomst op te nemen, mits zij de helft van de kosten van een onderzoek naar de bodemgesteldheid voor hun rekening zouden nemen.
Uit geen der brieven - en Gosschalk en Dalhuisen hebben dit ook niet gesteld - kan worden opgemaakt dat Gosschalk en Dalhuisen in de periode 1990 - 2000 ooit een serieuze poging in het werk hebben gesteld om hierover met NS Vastgoed tot overeenstemming te geraken. Integendeel, telkens als NS Vastgoed hen verzocht hun standpunt kenbaar te maken, hebben Gosschalk en Dalhuisen gereageerd met het al dan niet impliciet herhalen van hun eis dat NS Vastgoed bij de verkoop een schone grondverklaring diende af te geven dan wel met een weigering mee te betalen aan het bodemonderzoek hetgeen standpunten waren waarvan zij konden verwachten dat NS Vastgoed daar niet op in zou ingaan.
Uit de correspondentie kan voorts worden opgemaakt dat Gosschalk en Dalhuisen herhaalde malen niet op brieven van NS Vastgoed hebben gereageerd, tot zelfs gedurende een periode van drie jaar toe. Ook kan uit de correspondentie worden opgemaakt dat het voornamelijk NS Vastgoed is geweest die na een periode van stilte telkens weer contact met Gosschalk en Dalhuisen zocht en niet Gosschalk en Dalhuisen met NS Vastgoed.
Ook staat vast dat Gosschalk en Dalhuisen in de bewuste periode nooit hebben aangekondigd dat zij rechtsmaatregelen jegens NS Vastgoed zouden treffen laat staan dat zij ze daadwerkelijk hebben genomen, hetgeen niet te rijmen valt met haar standpunt dat zij sinds 1990 in het bezit waren van een perfecte koopovereenkomst jegens NS Vastgoed.
Indien NS Vastgoed nu tegen deze achtergrond, op 8 december 2000, Gosschalk en Dalhuisen schrijft, zoals hiervoor onder 2.25 staat weergegeven en Gosschalk en Dalhuisen talmen wederom ruim drie jaar met het geven van een reactie, hebben Gosschalk en Dalhuisen nagelaten te handelen waar dat wel van hen verwacht mocht worden en hebben zij hierdoor bij NS Vastgoed de gerechtvaardigde indruk gewekt dat zij de door haar gestelde aanspraken op de percelen niet meer in rechte geldend zouden maken. Gelet op deze omstandigheden is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dan ook onaanvaardbaar dat Gosschalk en Dalhuisen thans hun onderhavige vordering jegens NS Vastgoed hebben ingesteld. Gosschalk en Dalhuisen hebben hun rechten terzake verwerkt.
Hierbij is voorts van belang dat Gosschalk en Dalhuisen niet hebben bestreden dat NS Vastgoed zowel in haar bewijspositie als in haar eigendomspositie ernstig en onredelijk is benadeeld door het aanzienlijke tijdsverloop en door de wijze waarop Gosschalk en Dalhuisen zich hebben opgesteld.
Nu reeds hierom de vordering zal worden afgewezen behoeven de overige stellingen en weren geen bespreking meer.
Gosschalk en Dalhuisen zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten waarbij het volgende wordt overwogen. Beide partijen is een te hoog griffierecht in rekening gebracht. De vordering van Gosschalk en Dalhuisen strekt tot levering door NS Vastgoed en is daarmee van onbepaalde waarde waarbij een griffierecht van € 244,-- behoort. Voormeld bedrag zal worden meegenomen in de kostenveroordeling en hetgeen door beide partijen teveel is betaald aan griffierecht zal door de griffier van deze rechtbank worden teruggestort.
De kosten aan de zijde van NS Vastgoed worden aldus begroot op:
- vast recht € 244,--
- salaris procureur € 1.808,--
Totaal € 2.052,--
De beslissing
De rechtbank
veroordeelt Gosschalk en Dalhuisen in de proceskosten, aan de zijde van NS Vastgoed tot op heden begroot op € 2.052,--
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Hoogland en in het openbaar uitgesproken op
8 februari 2006.?