ECLI:NL:RBZUT:2005:AV1394

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
29 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/1833 Wwb 258
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bijstandsuitkering op basis van inkomen en vermogen van pleegkinderen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zutphen op 29 november 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die een bijstandsuitkering ontving op basis van de Wet werk en bijstand (Wwb), had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar uitkering per 1 september 2005. De gemeente Apeldoorn had deze beëindiging gerechtvaardigd door te stellen dat verzoekster niet langer in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeerde, omdat zij maandelijks wezenuitkeringen ontving voor haar pleegkinderen en ook beschikte over tegoeden op bankrekeningen van deze kinderen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de kinderen van verzoekster niet als eigen kinderen of stiefkinderen kunnen worden aangemerkt, maar als pleegkinderen. Dit is van belang omdat de wetgever in de Wwb pleegkinderen uitdrukkelijk niet als 'kind' heeft willen aanmerken voor de toepassing van de wet. Hierdoor kan het bestreden besluit in een bodemprocedure naar verwachting geen stand houden. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster door de beëindiging van haar bijstandsuitkering in financiële problemen zou komen, aangezien zij geen zelfstandige inkomsten meer had en gedwongen werd om gelden die zij als voogdes beheerde voor privédoeleinden aan te wenden.

De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en bepaald dat de bijstandsuitkering van verzoekster, indien de gemeente dit nodig acht, op voorschotbasis wordt voortgezet. Tevens is bepaald dat de gemeente Apeldoorn het door verzoekster betaalde griffierecht van € 37,00 aan haar vergoedt. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste interpretatie van de Wwb met betrekking tot pleegkinderen en de gevolgen voor de bijstandsverlening.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Reg.nr.: 05/1833 Wwb 258
UITSPRAAK
op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 10 oktober 2005.
2. Procesverloop
Verzoekster heeft bij brief van 31 oktober 2005 een bezwaarschrift aan de rechtbank doen toekomen, vergezeld van een verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het verzoek is behandeld ter zitting van 29 november 2005, waar verzoekster in persoon is verschenen, bijgestaan door haar broer [broer]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door Chr.A. Ligtenbarg.
3. Motivering
3.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan, of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft deze uitspraak daaromtrent een voorlopig karakter en is deze niet bindend voor de beslissing in die procedure.
3.2 Verzoekster ontvangt een bijstandsuitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (Wwb), welke in verband met de zorg voor haar minderjarige zoon [zoon] is berekend naar de norm van een alleenstaande ouder.
Nadat op […] 2001 de zus van verzoekster is overleden, is verzoekster op 20 juli 2001 door de kantonrechter benoemd tot voogdes over de twee minderjarige kinderen van haar overleden zus, beiden geboren op […] 1990, en heeft zij deze kinderen vervolgens bij zich in huis genomen.
Bij een periodiek heronderzoek in augustus 2005 is verweerder gebleken dat aan beide kinderen door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) met ingang van mei 2001 een wezenuitkering is toegekend, en voorts op naam van beide kinderen bankrekeningen met daarop tegoeden afkomstig uit de nalatenschap van verzoeksters zus bestaan waarover verzoekster als voogdes (mede) kan beschikken.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoekster ingaande 1 september 2005 beëindigd omdat verzoekster op grond van de maandelijkse wezenuitkeringen ad € 901,94 in totaal, en op grond van de tegoeden op de bankrekeningen niet langer in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeert als bedoeld in artikel 11 van de Wwb.
3.3 Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Wwb worden (voor zover hier van belang) tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Niet tot de middelen worden ingevolge het tweede lid van genoemde bepaling gerekend, de middelen die een belanghebbende ontvangt ten behoeve van het levensonderhoud van een niet in de bijstand begrepen persoon.
Ingevolge artikel 4 van de Wwb wordt onder ‘gezin’ verstaan: de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen. Onder ‘kind’ wordt verstaan: het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind, en onder ‘ten laste komend kind’: het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [kinderen] niet de eigen kinderen of stiefkinderen van verzoekster zijn, maar deze kinderen als pleegkinderen van verzoekster zijn aan te merken. Blijkens de artikelsgewijze toelichting op artikel 4 Wwb heeft de wetgever
pleegkinderen voor de toepassing van de Wwb uitdrukkelijk niet als 'kind' willen aanmerken.
Gelet hierop kunnen [kinderen] naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gerekend tot de personen die op grond van artikel 4 van de Wwb voor de toepassing van deze wet tezamen met verzoekster als een gezin moeten worden beschouwd. Beide pleegkinderen zijn voor de toepassing van de Wwb derhalve als zelfstandige subjecten van bijstand te beschouwen.
Nu beide pleegkinderen voor de toepassing van de Wwb niet tot het gezin van verzoekster behoren heeft verweerder naar voorlopig oordeel ten onrechte het inkomen en vermogen van beide pleegkinderen tot de middelen van verzoekster gerekend. Niet in geschil is daarbij dat verzoekster uitsluitend uit hoofde van de bestaande voogdij over de tegoeden op de bankrekeningen van haar pleegkinderen kan beschikken.
Gelet hierop kan het bestreden besluit in een bodemprocedure naar verwachting geen stand houden. Nu verzoekster tengevolge van de beëindiging van haar bijstanduitkering geen zelfstandige inkomsten meer geniet en - in strijd met de op haar rustende wettelijke verplichting - gedwongen wordt de haar als voogdes toevertrouwde gelden voor privédoeleinden aan te wenden, bestaat er aanleiding het bestreden besluit bij wege van voorlopige voorziening te schorsen en te bepalen dat de bijstandsuitkering van verzoekster - indien verweerder zulks aangewezen acht: op voorschotbasis - wordt voortgezet.
3.4 Niet is gebleken dat verzoekster proceskosten heeft gemaakt die op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank,
recht doende:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit;
- bepaalt dat de bijstandsuitkering van verzoekster - desgewenst in de vorm van voorschotten - wordt voortgezet;
- bepaalt dat de gemeente Apeldoorn het door verzoekster betaalde griffierecht ad € 37,00 aan verzoekster vergoedt.
Aldus gegeven door mr. E.J.J.M. Weyers en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op: