RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 05 / 512 WAZ 258
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (GUO te Arnhem), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 2 maart 2005, waarbij eisers bezwaar tegen verweerders besluit van 23 juli 2004, inhoudende de intrekking van eisers arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van 15 augustus 2004, ongegrond is verklaard.
Eiser, eigenaar van een supermarkt, is werkzaam geweest als zelfstandige gedurende 60 uur per week.
Naar aanleiding van een melding in het kader van de Wet arbeidsongeschiktheids-verzekering zelfstandigen (WAZ) is aan eiser in verband met rugklachten per 28 april 1998 een WAZ-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot100%.
Bij primair besluit van 23 juli 2004 heeft verweerder eisers aanspraken op diens arbeidsongeschiktheidsuitkering herzien. Blijkens de bewoordingen van dat besluit is de uitkering van eiser ingaande 15 augustus 2004 ingetrokken, omdat hij niet langer arbeidsongeschikt wordt geacht voor de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Namens eiser is door mr. J.J. van der Woude, verbonden aan het Bureau Rechtshulp te Zutphen, bij brief van 2 augustus 2004 tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn aangevuld bij brief van 6 oktober 2004. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Namens eiser heeft mr. Van der Woude voornoemd beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 10 november 2005, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Woude voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.J.L. van Klaveren.
4. Motivering
4.1 De rechtbank stelt allereerst vast dat, nu eiser in het verleden een WAZ-uitkering is toegekend, in het primaire besluit per abuis de WAO-uitkering is herzien. In het bestreden besluit is deze kennelijke misslag gecorrigeerd.
4.2 Arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, in de zin van artikel 2 van de WAZ, is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
Onder de eerstgenoemde arbeid wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de werknemer met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt buiten beschouwing gelaten of de verzekerde de arbeid feitelijk kan verkrijgen.
4.3 Het bestreden besluit berust op de medische rapporten van verzekeringsarts A.F. Damee van 25 mei 2004 en bezwaarverzekeringsarts P.A.E.M. Hofmans van 20 januari 2005. De bezwaarverzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en kan zich verenigen met het medisch oordeel van de primaire verzekeringsarts. Er is volgens de bezwaarverzekeringsarts geen reden om tot een andere inschatting van eisers belastbaarheid te komen, dan zoals is vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 3 juni 2004. In beide medische rapporten staat vermeld dat er geen indicatie is voor een urenbeperking.
Voor wat betreft de arbeidskundige aspecten is door de bezwaararbeidsdeskundige mevrouw M.M. Arts op 8 februari 2005 gerapporteerd. Zij heeft vastgesteld dat de omvang van eisers maatmanarbeid op 60 uur per week dient te worden gesteld, hetgeen gevolgen heeft voor de toe te passen reductiefactor. Van de primair geduide functies, zie rapportage van de arbeidsdeskundige E. de Jonge van 14 juni 2004, heeft voornoemde bezwaararbeidsdeskundige de functies van portier, toezichthouder (sbc code 342021) en productie medewerker industrie (sbc code 111180) laten vervallen. Op basis van de eerste drie functies met de hoogste loonwaarde is eisers verlies aan verdiencapaciteit op 23,9 % berekend. De drie functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd gaan uit van een dienstverband van 36 dan wel 38 uur.
4.4 De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder geen toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 10, tweede lid, van het ten tijde in geding geldende Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (hierna: het Schattingsbesluit 2000). Ingevolge deze bepaling wordt de resterende verdiencapaciteit per uur gemaximeerd op het maatmaninkomen per uur, ingeval de betrokkene voor een geringer aantal uren belastbaar is dan de urenomvang van de maatman.
Gelet hierop moet verweerders standpunt, mede gelet op het verhandelde ter zitting, aldus worden begrepen dat eiser in staat wordt geacht om - zoals voorheen in zijn maatgevende arbeid - gedurende 60 uur per week in voor hem geschikte arbeid, waaronder begrepen de geduide functies, werkzaam te zijn.
De rechtbank merkt op dat een dergelijke urenomvang de in het CBBS-systeem gehanteerde ‘normaalwaarden’ (kortgezegd: het niveau van functioneren waartoe een gezond persoon van 16 tot 65 jaar minimaal in staat is te achten) in betekenende mate overschrijdt. Mede bezien in het licht van de door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in de uitspraken van 9 november 2004 geuite bedenkingen over de inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid van het CBBS, en de daaruit voortvloeiende hogere eisen welke aan de verslaglegging en motivering van schattingsbesluiten als het onderhavige gesteld moeten worden, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet zonder nader onderzoek en een op de urenomvang van de maatman toegespitste motivering voorbij heeft kunnen gaan aan het bepaalde in artikel 10, tweede lid, van het Schattingsbesluit 2000.
Gezien het vorenstaande berust het bestreden besluit op een ondeugdelijke motivering en dient dit wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigd te worden. Verweerder zal nader omtrent de WAZ-aanspraken van eiser dienen te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Voorts zal verweerder nader dienen te beslissen omtrent het verzoek tot schadevergoeding en het verzoek tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Gelet op het vorenstaande kunnen de overige tegen het bestreden besluit aangevoerde grieven thans onbesproken blijven.
4.5 De rechtbank ziet in het vorenoverwogene aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken.
Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten toe, waarbij een wegingsfactor van 1 wordt gehanteerd.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op nader op het bezwaar van eiser te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het betaalde griffierecht van € 37,00 aan eiser vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,00, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, ter zake van verleende rechtsbijstand.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Aldus gegeven door mr. E.J.J.M. Weyers en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.