ECLI:NL:RBZUT:2005:AU3642

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
28 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
53351 / HA ZA 03-282
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in vrijwaring met betrekking tot doorhaling van de hoofdzaak en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 28 september 2005 uitspraak gedaan in een vrijwaringsprocedure. De eiser, wonende te Zeewolde, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, wonende te Ermelo, in het kader van een doorhaling van de hoofdzaak. De hoofdzaak was doorgehaald, maar de eiser stelde dat dit geen definitieve afdoening betekende, omdat er geen minnelijke regeling was getroffen tussen de partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat doorhaling een administratieve handeling is en dat de procedure niet eindigt door alleen deze handeling. De eiser heeft belang bij het doorzetten van de vrijwaringsprocedure, terwijl de gedaagde belang heeft bij een eindvonnis om zijn kosten vergoed te krijgen.

De rechtbank heeft de feiten en het verloop van de procedure in detail besproken, inclusief eerdere vonnissen en akten van beide partijen. De eiser heeft zijn vordering in vrijwaring gehandhaafd, terwijl de gedaagde verweer heeft gevoerd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de onzekerheid over de doorhaling en de mogelijkheid van verdere procedurele stappen voor rekening van de eiser komt. De gedaagde heeft recht op vergoeding van zijn proceskosten, en de rechtbank heeft partijen aangeraden om in onderling overleg tot een regeling te komen. Indien geen overeenstemming wordt bereikt, zal de zaak opnieuw op de rol worden geplaatst voor verdere beslissingen.

Uitspraak

Rechtbank Zutphen
Sector Civiel
Afdeling Handel
Rolnummer: 53351 / HA ZA 03-282
Uitspraak: 28 september 2005
Vonnis in de vrijwaring van de meervoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van
[eiser],
wonende te Zeewolde,
eiser,
procureur mr. A.J.H. Ozinga,
advocaat mr. R.W.A. Offermanns te Zeewolde,
tegen
[gedaagde],
wonende te Ermelo,
gedaagde,
procureur mr. P.J. Graafstal.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 augustus 2003
- het proces-verbaal van comparitie van 1 oktober 2003
- de akte van [eiser]
- de antwoordakte van [gedaagde]
- de nadere akte van [eiser]
- de nadere antwoordakte van [gedaagde]
- de akte uitlating producties van [eiser].
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Partijen zijn op 1 juli 2000 een vennootschap onder firma aangegaan met als doel het voor gezamenlijke rekening en onder gemeenschappelijke naam uitoefenen van een financieel dienstverlenend bedrijf onder de naam [firmanaam]., hierna de vennootschap. De vennootschap is op 4 april 2002 ontbonden.
[firmanaam 2] Adviesgroep B.V., hierna [firmanaam 2], heeft met de vennootschap op 23 november 2000 een franchiseovereenkomst gesloten. Bij brief van 5 april 2002 heeft [firmanaam 2] de franchiseovereenkomst opgezegd.
In de hoofdzaak met rolnummer 50786 HAZA 02-983 heeft [firmanaam 2] kort gezegd gevorderd dat de rechtbank [eiser] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 10.530,44, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 augustus 2002 tot de dag der algehele voldoening, en zal veroordelen tot afgifte van een bankgarantie tot een bedrag van € 82.841,32 ter zake van het terugboekrisico dat [firmanaam 2] loopt over een periode van vier volle jaren te rekenen vanaf 17 juni 2002, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere dag dat [eiser] nalatig blijft aan dit onderdeel van de vordering te voldoen, zulks tot een maximum van € 83.000,-- met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
De procedure in de hoofdzaak als onder rechtsoverweging 2.3. genoemd is doorgehaald.
De vordering
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis [gedaagde], zo mogelijk gelijktijdig met het te wijzen vonnis in de hoofdzaak aanhangig onder rolnummer 50786 HA ZA 02-983, zal veroordelen om aan [eiser] tegen kwijting te betalen al datgene, waartoe [eiser] als gedaagde in de hoofdzaak jegens [firmanaam 2] Adviesgroep B.V. mocht worden veroordeeld, met inbegrip van de kostenveroordeling, alsmede [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van het geding in vrijwaring.
Het verweer
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.
De beoordeling
[eiser] handhaaft zijn vordering in vrijwaring jegens [gedaagde]. Hij stelt bij nadere akte dat geen sprake is van definitieve afdoening door middel van doorhaling van de procedure in de hoofdzaak omdat [firmanaam 2] en hij zelf geen minnelijke regeling hebben getroffen. Het doorhalen van de hoofdzaak heeft volgens hem geen rechtsgevolg en hij wijst er op dat [firmanaam 2] eenzijdig kan verzoeken de hoofdzaak weer op de rol te plaatsen.
Volgens [gedaagde] is de hoofdzaak echter geroyeerd, zodat [eiser] thans geen belang meer heeft bij handhaving van de vordering in vrijwaring. Hij stelt dat hij, nu de hoofdzaak is doorgehaald, ten onrechte in rechte is betrokken en dat [eiser] de kosten in de vrijwaringsprocedure aan hem dient te voldoen.
Uit het bepaalde in artikel 246 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna Rv, volgt dat doorhaling een louter administratieve handeling is. Doorhaling op zichzelf heeft geen rechtsgevolg, in het bijzonder niet dat de instantie er door zou eindigen. Het administratieve karakter van de doorhaling impliceert dat beide partijen desgewenst het initiatief kunnen nemen om de zaak weer op de rol te plaatsen. In vele gevallen vindt doorhaling van een procedure echter zijn grond in het feit dat partijen hun geschil door middel van een minnelijke regeling hebben beëindigd en eindigt door de doorhaling derhalve ook de procedure definitief.
In deze procedure is niet komen vast te staan dat de partijen in de hoofdzaak een minnelijke regeling hebben getroffen op grond waarvan kan worden aangenomen dat bedoeld is de procedure definitief door te halen. [eiser] betwist dit immers. Dit betekent dat niet kan worden uitgesloten dat in de hoofdzaak wordt doorgeprocedeerd, in welk geval [eiser] er belang bij blijft houden om ook de procedure in vrijwaring weer op de rol te doen plaatsen.
Anderzijds geldt dat onzeker is of de vordering in vrijwaring ooit zal leiden tot een veroordeling van [gedaagde] zolang in ieder geval [eiser] nalaat inlichtingen te verschaffen over de reden van doorhaling van de procedure in de hoofdzaak. Vast staat wel dat [eiser] heeft meegewerkt aan doorhaling van de procedure in de hoofdzaak door daar met [firmanaam 2] eenstemmig om te verzoeken. De onzekerheid moet onder die omstandigheden voor rekening en risico van [eiser] komen, zodat bij deze stand van de procedure de voorlopige proceskosten van [gedaagde] door [eiser] dienen te worden gedragen. Op grond van het geldende liquidatietarief zou dit neerkomen op een bedrag van Eur 230,-- aan verschotten en op Eur 1.356,-- aan salaris voor de procureur.
[gedaagde] heeft er uiteraard belang bij dat een eindvonnis wordt gewezen zodat zijn kosten in deze procedure worden vergoed. Het kan niet zo zijn dat [gedaagde] al die tijd moet wachten totdat uiteindelijk zijn kosten worden vergoed, omdat niet uitgesloten kan worden geacht dat ooit in de hoofdzaak wordt doorgeprocedeerd.
Gelet op het voorgaande wordt partijen in overweging gegeven in onderling overleg te komen tot vergoeding van de proceskosten in deze procedure op de basis als in rechtsoverweging 5.5. is weergegeven. Indien partijen niet tot overeenstemming komen, dienen zij rekening te houden met de mogelijkheid dat de procedure zal worden doorgehaald dan wel dat de vordering zal worden afgewezen, afhankelijk van de dan gebleken omstandigheden.
Partijen gaan nog inhoudelijk in op het belang dat [eiser] destijds had om [gedaagde] in vrijwaring op te roepen en te betrekken in de procedure die [firmanaam 2] tegen [eiser] had aangespannen. Aan deze inhoudelijke discussie tussen partijen kan echter thans voorbij worden gegaan nu bij de huidige stand van de procedure geen noodzaak bestaat tot het doen van onderzoek naar het bestaan van de vrijwaringsverplichting.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank
plaatst de zaak op de rol van 26 oktober 2005 voor uitlating doorhaling dan wel verzoek vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mrs. D. Vergunst, C. Hoogland en K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2005.
Vg/CH/KH