RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[eiseres], echtgenote van […], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (postbus 73, 7300 AB Apeldoorn), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluiten
Besluiten van verweerder van 30 november 2004 en 28 januari 2005.
Aan eiseres is bij besluit van 8 april 2003 ingaande 1 april 2003 een loongerelateerde uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend, voor de duur van anderhalf jaar.
Bij primair besluit van 30 augustus 2004 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat de loongerelateerde WW-uitkering afloopt op 1 oktober 2004, en zij ingaande 2 oktober 2004 een vervolguitkering krijgt.
Eiseres heeft tegen het besluit van 30 augustus 2004 een bezwaarschrift ingediend. Bij het bestreden besluit van 30 november 2003 is het bezwaar ongegrond verklaard, en is de duur van de vervolguitkering nader vastgesteld op één jaar met de einddatum 2 oktober 2005.
Namens eiseres is door mr. M.J. Horstink, verbonden aan Juridische Dienstverlening Nederland B.V., beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Bij besluit van 28 januari 2005 heeft verweerder het bestreden besluit van 30 november 2004 aldus gewijzigd dat de duur van de vervolguitkering alsnog op twee jaar is bepaald met de einddatum 2 oktober 2006.
Het beroep is behandeld ter zitting van 27 juli 2005, waar eiseres en haar gemachtigde niet zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mevr. mr. E.C.J. Mulder.
Nu verweerder het bestreden besluit van 30 november 2004, in zoverre daarbij de duur van de vervolguitkering op één jaar (met einddatum 2 oktober 2005) is vastgesteld, niet langer handhaaft, heeft eiseres in zoverre geen belang meer bij een beoordeling van dat besluit, en dient zij in zoverre in haar beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het beroep wordt op de voet van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede gericht te zijn tegen verweerders nadere besluit van 28 januari 2005.
Eiseres kan zich niet verenigen met de duur en einddatum van de loongerelateerde WW-uitkering.
Verweerder heeft zich in dit verband allereerst op het standpunt gesteld dat het primaire besluit van 30 augustus 2004 slechts betrekking heeft op de vervolguitkering en geen beslissing behelst omtrent de duur van de loongerelateerde uitkering, op grond waarvan het volgens verweerder niet mogelijk is tegen dat aspect bezwaar te maken. De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt niet.
De rechtbank merkt in dit verband op dat de einddatum van de loongerelateerde uitkering in het primaire besluit van 30 augustus 2004 met zoveel woorden op 1 oktober 2004 is bepaald. Niet valt in te zien waarom dit onderdeel van het betreffende besluit niet op rechtsgevolg zou zijn gericht, en eiseres tegen dit onderdeel van het besluit geen bezwaar zou kunnen maken.
Hieraan doet voorts niet af dat de duur van de loongerelateerde uitkering door verweerder in het toekenningsbesluit d.d. 8 april 2003 op anderhalf jaar werd bepaald (met einddatum 1 oktober 2004), en dit besluit inmiddels onherroepelijk is geworden.
De rechtbank acht in dit verband van belang dat na het toekenningsbesluit opkomende omstandigheden, zoals bijvoorbeeld werkhervatting, (langdurige) ziekte, of het toekennen van een zogeheten scholingsvoorziening of reïntegratie-uitkering, er in de WW-systematiek toe kunnen leiden dat de bij de toekenning vastgestelde duur en/of einddatum van de loongerelateerde uitkering wijzigt casu quo die einddatum in het geheel niet wordt bereikt. Naar het oordeel van de rechtbank kan in die zin aan de in een toekenningsbesluit genoemde duur en/of einddatum van de loongerelateerde uitkering geen absolute betekenis worden toegekend.
Uit een oogpunt van rechtsbescherming kan daarbij aan een uitkeringsgerechtigde niet het recht worden ontzegd tegen een besluit als het onderhavige, waarbij de overgang van de loongerelateerde uitkering naar de (voor eiseres nog geldende) vervolguitkering door verweerder nader wordt gemarkeerd, grieven aan te voeren met betrekking tot de duur en/of einddatum van de loongerelateerde uitkering.
Gelet hierop is verweerder, onder handhaving van de ingangsdatum van de vervolguitkering op 2 oktober 2004, ten onrechte voorbijgaan aan de door eiseres tegen de duur en einddatum van de loongerelateerde uitkering aangevoerde bezwaren. Derhalve komt het besluit van 28 januari 2005, als berustend op een ondeugdelijke motivering, wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank zal, mede uit een oogpunt van proceseconomie, bezien of er aanleiding is de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, door de bezwaren van eiseres tegen de duur en einddatum van haar loongerelateerde WW-uitkering alsnog inhoudelijk te beoordelen.
Eiseres heeft in dit verband aangevoerd dat het reïntegratietraject door toedoen dan wel nalatigheid van verweerder veel te laat is opgestart, hetgeen haar toch al ongunstige positie op de arbeidsmarkt als arbeidsgehandicapte bijzonder heeft bemoeilijkt. Een en ander dient in de visie van eiseres met zich mee te brengen dat de duur van haar loongerelateerde uitkering verlengd dient te worden met de periode dat het reïntegratietraject door verweerder onnodig is vertraagd.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat het geschreven noch het ongeschreven recht enigerlei aanknopingspunt biedt voor een verlenging van de duur van de loongerelateerde WW-uitkering vanwege nalatigheid van verweerder als door eiseres gesteld. Gelet op de dwingendrechtelijke bepalingen van de WW heeft verweerder de einddatum van de loongerelateerde uitkering naar het oordeel van de rechtbank terecht op 2 oktober 2004 gehandhaafd, en kunnen de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
De rechtbank ziet in het vorenoverwogene aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank ter zake van verleende rechtsbijstand 1 punt (beroepschrift) toe, waarbij een wegingsfactor van 1 wordt gehanteerd.
Nu de einddatum van de loongerelateerde uitkering door verweerder juist is vastgesteld dient het verzoek om vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente, te worden afgewezen.
- verklaart het beroep, gericht tegen het besluit van 30 november 2004, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, gericht tegen het besluit van 28 januari 2005, gegrond;
- vernietigt het besluit van 28 januari 2005;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 28 januari 2005 geheel in stand blijven;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het betaalde griffierecht van € 37,- aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 322,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, ter zake van verleende rechtsbijstand.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Aldus gegeven door mr. E.J.J.M. Weyers en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.