ECLI:NL:RBZUT:2005:AT2670

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
25 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/329 WWB 258
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijstandsverlening op basis van inlichtingenplicht en bekendmaking aan gemachtigde

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 25 maart 2005 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB). Verzoekster, die sinds 28 september 1995 een bijstandsuitkering ontvangt, heeft geweigerd om de adressen van haar huishoudelijke werkzaamheden bekend te maken aan het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk, wat leidde tot de opschorting van haar bijstandsrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster niet de gevraagde informatie heeft verstrekt, ondanks herhaalde verzoeken van de gemeente. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de bekendmaking van het besluit tot opschorting niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, omdat dit besluit niet aan de gemachtigde van verzoekster was verzonden. Hierdoor was het besluit niet in werking getreden, wat betekent dat de beëindiging van de bijstand op onjuiste gronden was gebaseerd. Desondanks heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een voorlopige voorziening te treffen, omdat verzoekster nog steeds relevante informatie over haar werkzaamheden niet heeft verstrekt. De rechtbank concludeert dat verzoekster zelf verantwoordelijk is voor het aanleveren van de benodigde gegevens, en dat er daarom geen reden is om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. De rechtbank wijst het verzoek af en er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Reg.nr.: 05/329 WWB 258
UITSPRAAK
op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 28 februari 2005.
2. Procesverloop
Namens verzoekster heeft mr. P. Bosma, advocaat te Zeewolde, bij brief van 3 maart 2005 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Op 9 maart 2005 is een verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ter griffie van de rechtbank ontvangen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 24 maart 2005, waar verzoekster in persoon is verschenen bijgestaan door mr. Bosma voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.G. Röst.
3. Motivering
3.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan, of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft deze uitspraak daaromtrent een voorlopig karakter en is deze niet bindend voor de beslissing in die procedure.
3.2 Verzoekster ontvangt sedert 28 september 1995 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder. In september 2004 is bij verweerder informatie ontvangen dat verzoekster huishoudelijke werkzaamheden bij particulieren zou verrichten, welke naar verweerder toe niet zijn verantwoord. Op 10 december 2004 is verzoekster ter zake gehoord, waarbij zij heeft verklaard elke week huishoudelijke werkzaamheden te verrichten op twee adressen waarvoor zij per adres € 20,- ontvangt. Verzoekster heeft geweigerd te verklaren welke adressen het betreft.
Bij brief van 21 december 2004 heeft verweerder aan verzoekster gevraagd vóór 1 januari 2005 een gedetailleerde opgave van de verrichte werkzaamheden per adres, en de daaruit ontvangen inkomsten, te verstrekken. Voorts is verzocht de adressen aan verweerder bekend te maken. Bij brief van 10 januari 2005 is deze termijn verlengd tot 18 januari 2005.
Bij brief van 21 januari 2005 heeft mr. P. Bosma zich als gemachtigde van verzoekster gesteld en is een inhoudelijke reactie op verweerders brief van 10 januari 2005 binnen enkele dagen door deze gemachtigde in het vooruitzicht gesteld. Bij brief van 26 januari 2005 heeft verweerder er bij verzoekster nogmaals op aangedrongen de gevraagde informatie uiterlijk op woensdag 2 februari 2005 te verstrekken, bij gebreke waarvan het recht op bijstand per die datum zal worden opgeschort.
Bij brief van 1 februari 2005 heeft mr. Bosma aan verweerder een gedetailleerde opgave verstrekt van de door verzoekster verrichte werkzaamheden en inkomsten in de weken 39 tot en met 50 van 2004.
Bij besluit van 8 februari 2005 heeft verweerder het recht op bijstand per 2 februari 2005 geblokkeerd aangezien de gevraagde informatie niet (volledig) is verstrekt. Aan verzoekster is daarbij tot uiterlijk 11 februari 2005 de gelegenheid geboden de gevraagde informatie door te geven.
Op 13 februari 2005 heeft verzoekster aangegeven in verband met verblijf elders niet in de gelegenheid te zijn geweest vóór 11 februari 2005 te reageren. Voorts heeft verzoekster aangegeven dat bij haar weten de juiste informatie reeds door haar advocaat is verstrekt bij brief van 2 februari 2005.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder vervolgens het recht op bijstand ingaande 2 februari 2005 beëindigd omdat verzoekster niet binnen de gestelde termijn de gevraagde informatie heeft verstrekt.
3.3 Artikel 54 van de Wet werk en bijstand (WWB) luidt, voor zover hier van belang:
1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten (...)
2. Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hem te stellen termijn het verzuim te herstellen.
3. (.....).
4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
3.4 De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat verzoekster, gegeven het feit dat zij heeft erkend gedurende het ontvangen van bijstand werkzaamheden te hebben verricht en daaruit inkomsten te hebben genoten, zonder meer gehouden was de door verweerder gevraagde informatie omtrent die werkzaamheden, waaronder een opgave van de gewerkte adressen, te verstrekken. Niet valt in te zien dat sociale omstandigheden waarin verzoekster aangeeft te verkeren aan het verstrekken van die informatie in de weg zouden staan.
Evenwel moet worden geconstateerd dat verweerder het besluit van 8 februari 2005, waarbij het recht op bijstand per 2 februari 2005 is geblokkeerd, uitsluitend aan verzoekster heeft toegezonden, dit terwijl mr. Bosma zich bij brief van 21 januari 2005 bij verweerder als gemachtigde van verzoekster had gesteld. Uit het bepaalde in artikel 2:1 van de Awb vloeit in een zodanig geval voort dat contacten met de belanghebbende via die gemachtigde dienen te verlopen. Met betrekking tot de bekendmaking van besluiten impliceert zulks naar vaste jurisprudentie (onder meer: CrvB d.d. 23 mei 2001, JB 2001/197) dat een besluit eerst op de in artikel 3:41 van de Awb voorgeschreven wijze is bekendgemaakt op het moment dat het besluit (tevens) aan die gemachtigde is toegezonden.
Nu het besluit van 8 februari 2005, waarbij de bijstand van verzoekster per 2 februari 2005 is geblokkeerd, niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, is dit besluit gelet op het bepaalde in artikel 3:40 van de Awb niet in werking getreden. Een (rechtsgeldige) blokkering en geboden hersteltermijn vormt evenwel een voorwaarde voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB.
Gelet hierop heeft verweerder de beëindiging van de bijstand in het thans bestreden besluit ten onrechte gebaseerd op de in het besluit van 8 februari 2005 vervatte blokkering en de daarbij geboden hersteltermijn. Het bestreden besluit zal om die reden in een bodem-procedure naar verwachting dan ook geen stand houden.
Evenwel ziet de voorzieningenrechter in het vorenstaande geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Vastgesteld moet immers worden dat verzoekster tot op heden relevante informatie omtrent haar werkzaamheden (te weten: de adressen waar verzoekster heeft gewerkt) aan verweerder heeft onthouden. Bijgevolg kan als gevolg van deze schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand vooralsnog niet worden vastgesteld.
Nu verzoekster het zelf in de hand heeft verweerder van de benodigde gegevens te voorzien, als gevolg waarvan het recht op bijstand weer zal kunnen worden vastgesteld, bestaat er voor het treffen van een voorlopige voorziening geen aanleiding.
3.5 Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Awb.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank,
recht doende:
- wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. E.J.J.M. Weyers en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op: