ECLI:NL:RBZUT:2005:AT0197

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
28 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/155 WWB 258
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking bijstandsuitkering op eigen verzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 28 februari 2005 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die sinds 5 juni 2004 een bijstandsuitkering ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had haar uitkering op eigen verzoek laten intrekken per 1 oktober 2004. Dit verzoek volgde na een preventief onderzoek door de gemeente Doetinchem naar een vermeende samenwoning, naar aanleiding van een anonieme melding. Tijdens een onaangekondigd huisbezoek op 3 november 2004 werd verzoekster door de sociaal rechercheur C.D. Vink geconfronteerd met de mogelijkheid om haar uitkering te beëindigen. Verzoekster voelde zich onder druk gezet en heeft op 4 november 2004 telefonisch bevestigd dat de uitkering kon worden beëindigd.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de wijze waarop de gemeente de beëindiging van de uitkering had afgedwongen, in strijd was met het beginsel van fair play. De rechter stelde vast dat verzoekster onvoldoende gelegenheid had gekregen om zich te verdedigen en om een weloverwogen keuze te maken. De rechtbank schorste het bestreden besluit en bepaalde dat de gemeente Doetinchem met ingang van 1 februari 2005 voorschotten moest verstrekken ter hoogte van de eerder toegekende bijstandsuitkering, rekening houdend met de inkomsten uit parttime werk van verzoekster. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoekster, die € 644,- bedroegen.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en het bieden van voldoende bedenktijd aan bijstandsgerechtigden bij het nemen van ingrijpende beslissingen over hun uitkering. De voorzieningenrechter gaf aan dat de gemeente in de toekomst beter moet zorgen voor een schriftelijke bevestiging van mondelinge keuzes, om zo de rechten van bijstandsgerechtigden te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANKZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Reg.nr.: 05/155 WWB 258
UITSPRAAK
op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem, verweerder
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 12 november 2004, waarbij de bijstandsuitkering van verzoekster ingaande 1 oktober 2004 op eigen verzoek is ingetrokken.
2. Procesverloop
Verzoekster heeft bij brief van 1 december een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Bij brief van 1 februari 2005 is door mevr. mr. M.P.H. Sanders, advocaat te Doetinchem, verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het verzoek is behandeld ter zitting van 24 februari 2005, waar verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. Sanders voornoemd, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door C.D. Vink, sociaal rechercheur, en A.J. te Hennepe.
3. Motivering
3.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan, of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft deze uitspraak daaromtrent een voorlopig karakter en is deze niet bindend voor de beslissing in die procedure.
3.2 Verzoekster geniet sedert 5 juni 2004 een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), berekend naar de norm van een alleenstaande ouder. Naar aanleiding van een anonieme melding in de maand oktober 2004 omtrent een vermeende samenwoning van verzoekster heeft verweerder een zogeheten preventief onderzoek ingesteld waarbij in die maand oktober 2004 enkele waarnemingen zijn verricht rond het perceel [adres] te [woonplaats]. Daarbij zijn bij de woning van verzoekster met enige regelmaat een auto aangetroffen, toebehorend aan [derde].
Op woensdag 3 november 2004 om 17.30 uur heeft de sociaal rechercheur C.D. Vink tezamen met een collega een onaangekondigd huisbezoek afgelegd op het adres [adres], alwaar zich op dat moment verzoekster en haar kinderen, [derde] voornoemd en diens moeder, bevonden.
Blijkens het rapport van de sociaal rechercheur is aldaar aan verzoekster medegedeeld dat hij het onderzoek preventief wilde gaan afhandelen, en is aan verzoekster vervolgens het voorstel gedaan de bijstandsuitkering per 1 oktober 2004 op eigen verzoek te laten beëindigen, waarbij verzoekster tot de volgende dag bedenktijd is gegeven. Op donderdag 4 november 2004 heeft verzoekster telefonisch aan de sociaal rechercheur doorgegeven dat de bijstand per 1 oktober 2004 beëindigd kon worden, waarbij is afgesproken dat verzoekster dit nog schriftelijk zou bevestigen.
Bij het bestreden besluit is de bijstandsuitkering van verzoekster vervolgens op grond van deze telefonische mededeling van verzoekster ingaande 1 oktober 2004 beëindigd. Aan verzoekster is bij dat besluit tevens verzocht de schriftelijke verklaring binnen 5 dagen alsnog te overleggen. Op diezelfde dag is een schriftelijke verklaring van verzoekster ontvangen, waarin zij aangeeft ingaande 1 oktober 2004 geen aanspraak of recht te hebben op haar bijstandsuitkering.
3.3 Verzoekster heeft aangegeven dat zij geen gezamenlijke huishouding met [derde] voert, en zij zich door de sociaal rechercheurs onder druk gezet voelde om de uitkering eigener beweging in te trekken. Blijkens verklaring van de sociaal rechercheur Vink ter zitting is van ongeoorloofde druk geen sprake geweest, en is verzoekster op 3 november 2004 mondeling de keuze voorgehouden om ofwel de uitkering zelf te doen beëindigen, ofwel op basis van nader onderzoek naar de woonsituatie geconfronteerd te worden met een herziening en terugvordering van de bijstand en het opleggen van een boete.
3.4 De voorzieningenrechter stelt vast dat het in verweerders gemeente, blijkens het verhandelde ter zitting, vaste praktijk is om in daartoe geëigende gevallen een onderzoek naar de woonsituatie preventief in te stellen en af te handelen. In die gevallen wordt, nadat op basis van een summier onderzoek naar de woonsituatie van een bijstandsgerechtigde het vermoeden van samenwoning is ontstaan, aan de bijstandsgerechtigde het voorstel gedaan de bijstand eigener beweging per heden te doen beëindigen, waarna nader onderzoek - mogelijkerwijs resulterend in een herziening en terugvordering van bijstand alsmede in het opleggen van een boete - door verweerder verder achterwege zal worden gelaten.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat een preventieve afhandeling zoals in casu, waarbij een bijstandsgerechtigde onvoorbereid geconfronteerd wordt met een -ingrijpende - keuzemogelijkheid aangaande zijn recht op bijstand, de bijstandsgerechtigde voldoende gelegenheid moet bieden tot verdediging en bedenktijd, wil daarbij geen strijdigheid met het beginsel van fair play optreden.
In het geval van verzoekster moet worden vastgesteld dat haar de betreffende keuzemogelijkheid op 3 november 2004 's avonds in het kader van een onaangekondigd huisbezoek mondeling door de sociaal rechercheur is voorgehouden, waarbij zij reeds de volgende dag aan de betreffende functionaris telefonisch uitsluitsel diende te geven. Op basis van de telefonische mededeling van verzoekster d.d. 4 november 2004 heeft verweerder de bijstand vervolgens per 1 oktober 2004 beëindigd.
Naar voorlopig oordeel kan niet staande worden gehouden dat verzoekster op deze wijze voldoende gelegenheid is geboden tot verdediging en bedenktijd. Het bestreden besluit zal naar verwachting in een bodemprocedure dan ook geen stand kunnen houden wegens strijdigheid met het beginsel van fair play.
Aan het vorenstaande doet naar voorlopig oordeel niet af dat verzoekster de telefonische mededeling van 4 november 2004 nadien, nadat het bestreden besluit door verweerder was genomen, schriftelijk aan verweerder heeft bevestigd.
In dit verband acht de voorzieningenrechter van belang dat meergenoemd beginsel van fair play naar voorlopig oordeel tevens met zich brengt dat een mondeling voorgehouden keuzemogelijkheid schriftelijk door verweerder wordt bevestigd, teneinde op deze wijze een weloverwogen en afgewogen keuze door de bijstandsgerechtigde mogelijk te maken. Voor zover verweerder een dergelijke handelwijze uit praktisch oogpunt onwenselijk acht, zou aan het beginsel van fair play (bijvoorbeeld) ook voldoende recht kunnen worden gedaan door aan de bijstandsgerechtigde gedurende korte tijd de mogelijkheid te bieden een gedaan verzoek tot beëindiging van de bijstand te herroepen.
3.5 De aan het bestreden besluit klevende gebreken in aanmerking nemende, en daarbij tevens in aanmerking nemende dat de thans voorliggende - summiere - onderzoeksgegevens vooralsnog onvoldoende basis bieden voor de conclusie dat verzoekster een gezamenlijke huishouding voert, bestaat er aanleiding het bestreden besluit gelet op de financiële situatie van verzoekster te schorsen. Verweerder zal bij wege van voorlopige voorziening worden opgedragen met ingang van de datum van het daartoe gedane verzoek (1 februari 2005) voorschotten aan verzoekster te verstrekken ter hoogte van de voorheen toegekende bijstandsuitkering, daarbij rekening houdend met de verdiensten welke verzoekster inmiddels geniet uit hoofde van haar parttime werkzaamheden.
3.6 In het vorenoverwogene wordt aanleiding gezien verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten toegekend, waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank,
recht doende:
schorst het bestreden besluit;
bepaalt bij wege van voorlopige voorziening dat aan verzoekster met ingang van 1 februari 2005 voorschotten worden verstrekt ter hoogte van de voor 1 oktober 2004 aan haar toegekende bijstandsuitkering, daarbij rekening houdend met de inkomsten welke verzoekster inmiddels geniet uit hoofde van haar parttime werkzaamheden;
bepaalt dat de gemeente Doetinchem het gestorte griffierecht ad E 37,- aan verzoekster vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster ad € 644,- ter zake van verleende rechtsbijstand, te betalen door de gemeente Doetinchem.
Aldus gegeven door mr. E.J.J.M. Weyers en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op: 2 maart 2005