RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
A, wonende te B, eiseres,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 30 september 2003, verzonden op 7 oktober 2003.
Vanaf februari 1998 ontvangt eiseres een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder. Op deze uitkering wordt sinds 12 augustus 1998 maandelijks de door haar voor haar twee kinderen ontvangen kinderalimentatie in mindering gebracht.
Eiseres heeft verweerder op 7 mei 2003 een brief geschreven onder meer inhoudende: “(...) Bezwaar uitkering 1-04-2003 t/m 30-04-2003. Hierbij teken ik bezwaar aan, met terugwerkende kracht, tegen het besluit van GSD Zutphen om mijn uitkering vast te stellen als toepasselijk voor een alleenstaande ouder onder aftrek van de te ontvangen kinderalimentatie (...) De NABW is een vangnetregeling die beoogt een aanvulling te geven op het eigen inkomen tot de toepasselijke norm voor de betreffende categorie. Aangezien in de bestaanskosten van de kinderen is voorzien, kan deze aanvulling niet gegeven worden tot de norm van een alleenstaande ouder, doch slechts tot de norm van alleenstaande. Reden waarom ik mijn verzoek met terugwerkende kracht tot 12 aug. 1998 indien en om mijn uitkering vast te stellen tot die van een alleenstaande ex ABW 4:a en de ten onrechte als middelen in aanmerking genomen bedragen terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente (...)”. Verweerder heeft deze brief opgevat als een bezwaarschrift, gericht tegen de uitkeringsspecificatie over april 2003 en de sinds augustus 1998 verstrekte bijstand, en heeft het bezwaar als zodanig in behandeling genomen.
Verweerder heeft vervolgens geconstateerd dat nagelaten is de alleenstaande ouderkorting van € 112,33 vanaf 1 januari 2003 maandelijks op de bijstandsuitkering van eiseres in mindering te brengen. Bij primair besluit van 2 juli 2003 heeft verweerder in verband hiermee over de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 mei 2003 van eiseres een bedrag van netto € 561,61 teruggevorderd. Tevens is eiseres medegedeeld dat het bedrag van € 112,33 vanaf 1 juni 2003 maandelijks op haar uitkering in mindering zal worden gebracht.
Bij brief van 10 juli 2003, bij verweerder ingekomen op 14 juli 2003, heeft eiseres tegen het besluit van 2 juli 2003 bezwaar gemaakt.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder op beide bezwaarschriften van eiseres beslist en is eiseres onder meer medegedeeld:
“(...) Wij verklaren uw bezwaarschrift van 7 mei 2003 tegen de uitkeringsspecificatie van april 2003 ontvankelijk, doch ongegrond; Het bezwaarschrift tegen de uitkering met terugwerkende kracht vanaf 12 augustus 1998 verklaren wij niet-ontvankelijk. (...) Wij verklaren het bezwaarschrift van 14 juli 2003 ongegrond (...)”.
Bij brief van 15 november 2003 heeft eiseres beroep ingesteld op de daarin vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Bij brieven van 3 maart 2004 en 29 juni 2004 heeft verweerder nadere stukken ingezonden. Bij brief van 18 augustus 2004 heeft eiseres een pleitnotitie met bijbehorende stukken ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 9 september 2004, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door mevrouw C.G.M. Hoogmoed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door B.H.P.G. Buiting en A.G. Roesink.
4.1. Met ingang van 1 januari 2004 is - behoudens een aantal hier niet van belang zijnde uitzonderingen - de Wet werk en bijstand (Wwb) in werking getreden en de Algemene bijstandswet (Awb) ingetrokken. Gelet op het toepasselijke overgangsrecht dient het onderhavige geschil te worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Abw en - voor zover van toepassing - de daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen.
4.2. De brief van eiseres van 7 mei 2003
Blijkens de tekst van de brief van eiseres d.d. 7 mei 2003 heeft eiseres, zoals ter zitting desgevraagd ook door haar is bevestigd, met deze brief beoogd een verzoek in te dienen om haar bijstandsuitkering met terugwerkende kracht per 12 augustus 1998 alsnog te berekenen naar de norm van een alleenstaande, waarbij de voor haar kinderen ontvangen kinderalimentatie niet op die uitkering in mindering zal worden gebracht. Eiseres heeft voorts aangegeven dat de uitkeringsspecificatie over april 2003 slechts ter adstructie van de huidige berekeningswijze van de bijstand door haar was bijgevoegd.
Gelet hierop heeft verweerder de betreffende brief ten onrechte aangemerkt als een (niet tijdig ingediend) bezwaarschrift tegen de vanaf 12 augustus 1998 verstrekte bijstand, respectievelijk als een bezwaar tegen de uitkeringsspecificatie van april 2003, en is dit bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk, respectievelijk ongegrond, verklaard. Het beroep van eiseres is in zoverre gegrond. Verweerder zal alsnog een - primair - besluit dienen te nemen op het in de brief van 7 mei 2003 neergelegde verzoek. Tegen dit besluit kan eiseres desgewenst weer bezwaar en beroep instellen.
Ter voorlichting van eiseres merkt de rechtbank op dat verweerder ten aanzien van het verzoek van eiseres met name zal dienen te bezien of er nieuwe feiten en omstandigheden worden aangevoerd, welke nopen om terug te komen van de vanaf 12 augustus 1998 verstrekte bijstandsuitkering. De rechtbank zal de daarop volgende besluitvorming van verweerder in een eventuele beroepsprocedure naar vaste jurisprudentie slechts terughoudend kunnen toetsen.
4.3. De herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering
Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder de alleenstaande ouderkorting ten onrechte met terugwerkende kracht ingaande 1 januari 2003 op de bijstand in mindering heeft gebracht. Tevens is zij van mening dat verweerder een te hoog bedrag aan alleenstaande ouderkorting in mindering brengt, respectievelijk terugvordert. Eiseres voert hiertoe aan dat zij ten tijde in geding (nog) niet over de alleenstaande ouderkorting kon beschikken en dat zij voorts niet het maximale bedrag aan alleenstaande ouderkorting via een belastingteruggave uitgekeerd krijgt, aangezien daarvoor onvoldoende loonbelasting en premie volksverzekeringen wordt afgedragen.
Verweerder heeft dienaangaande allereerst betoogd dat met zijn nadere besluit van 2 maart 2004 aan alle in dit verband geuite grieven van eiseres tegemoet is gekomen.
De rechtbank kan verweerder in dit standpunt niet volgen, reeds niet omdat in het nadere besluit van 2 maart 2004 de herziening en netto terugvordering, zoals vervat in het thans bestreden besluit, geheel in stand worden gelaten. Gelet hierop is het besluit van 2 maart 2004 niet te beschouwen als een besluit in de zin van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft eiseres in de onderhavige beroepsprocedure onveranderd belang bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit op dit punt.
In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.
4.4. Ingevolge artikel 13 van de Abw wordt de bijstand afgestemd op de middelen van de betrokken persoon.
Ingevolge artikel 42 van de Abw worden - voor zover hier van belang - tot de middelen alle inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Ingevolge artikel 43, tweede lid, aanhef en onder c, van de Abw worden de kinderkorting en aanvullende kinderkorting niet tot de middelen gerekend.
4.5 Gelet op het bepaalde in artikel 42 van de Abw heeft de wetgever het uitvoeringsorgaan geen ruimte gelaten om middelen eerder op de bijstand in mindering te brengen dan het moment dat er door de bijstandgerechtigde over wordt beschikt of redelijkerwijs kan worden beschikt, dan wel de bijstand te korten met een hoger bedrag dan waarover wordt beschikt of redelijkerwijs kan worden beschikt.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres ten tijde van verweerders (primaire) besluitvorming niet beschikte over de alleenstaande ouderkorting, nu zij op dat moment nog geen (voorlopige) belastingteruggave over het jaar 2003 had ontvangen. Niet gebleken is dat eiseres hiervan enig verwijt kan worden gemaakt.
De door verweerder in zaken als de onderhavige gehanteerde methode, waarbij in feite wordt geanticipeerd op de door de bijstandgerechtigde (maximaal) te ontvangen alleenstaande ouderkorting, nog voordat die heffingskorting door de Belastingdienst is vastgesteld en middels een belastingteruggave aan de bijstandsgerechtigde is uitgekeerd, staat naar het oordeel van de rechtbank op gespannen voet met de in artikel 42 van de Abw neergelegde kortingssystematiek.
De rechtbank stelt in dit verband voorts vast dat blijkens de zich in het dossier bevindende gegevens van de Belastingdienst de voor eiseres afgedragen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2003 onvoldoende zijn om de heffingskortingen volledig te kunnen verrekenen, als gevolg waarvan het totaalbedrag aan toegepaste heffingskortingen door de Belastingdienst op een lager bedrag is vastgesteld.
Gelet op deze lagere vaststelling door de Belastingdienst kan naar het oordeel van de rechtbank voor de toepassing van de Abw niet worden aangenomen dat aan eiseres het maximale bedrag aan alleenstaande ouderkorting is toegekend. Hier doet niet aan af dat het totaalbedrag van de te verrekenen heffingskortingen meer bedraagt dan de maximale alleenstaande ouderkorting. In dit verband is van belang dat in dit totaal aan heffingskortingen ook de -op grond van de Abw vrij te laten- kinderkorting en aanvullende kinderkorting zijn opgenomen. Het in mindering brengen op de bijstand van een hoger bedrag aan alleenstaande ouderkorting dan feitelijk is toegekend, impliceert naar het oordeel van de rechtbank dat eiseres over de andere heffingskortingen, waaronder de kinderkorting en de aanvullende kinderkorting, gedeeltelijk niet kan beschikken, hetgeen in strijd is te achten met het bepaalde in artikel 43, tweede lid, aanhef en onder c, van de Abw.
Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat eiseres, naar verweerder heeft verklaard, aan het einde van het jaar bijzondere bijstand kan aanvragen indien mocht blijken dat haar inkomen over 2003 als gevolg van te hoge kortingen onder de bijstandsnorm is gebleven.
Een redelijke wetstoepassing zou er naar het oordeel van de rechtbank in dit verband toe moeten leiden dat verweerder het totaal aan verrekende heffingskortingen naar rato toerekent aan de afzonderlijke heffingskortingen, om het aldus berekende bedrag aan alleenstaande ouderkorting vervolgens op de bijstand in mindering te brengen.
Het vorenstaande brengt met zich dat verweerder ten onrechte maandelijks het maximale bedrag aan alleenstaande ouderkorting ad € 112,33 op de uitkering in mindering heeft gebracht, en bij de vaststelling van de terugvordering over de periode van 1 januari tot en met 31 mei 2003 eveneens ten onrechte van dit maximale bedrag is uitgegaan.
Met betrekking tot de door verweerder gehanteerde terugvorderingsgrond merkt de rechtbank tenslotte nog op dat terugvordering van bijstand in geval van een belastingteruggave naar vaste jurisprudentie dient te geschieden op grond van artikel 82, aanhef en onder a, van de Abw.
Gelet op het vorenstaande berust het bestreden besluit op een ondeugdelijke motivering en komt dit in zoverre, als strijdig met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, voor vernietiging in aanmerking.
4.6. Gelet op het voren overwogene is het beroep van eiseres gegrond, en komt het bestreden besluit in zijn geheel voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank is niet gebleken van ingevolge artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigd het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder alsnog beslist op het in de brief van eiseres d.d. 7 mei 2003 neergelegde verzoek, met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiseres, gericht tegen het primaire besluit van 2 juli 2003, met in achtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de gemeente Zutphen het betaalde griffierrecht van € 31,00 aan eiseres vergoedt.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Aldus gegeven door mr. E.J.J.M. Weyers en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.