RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
A, echtgenote van B, wonende te C, eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (GAK Arnhem), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 21 november 2003.
Eiseres is sedert 1980 werkzaam als telefoniste/receptioniste bij […] B.V. te D. Aangezien eiseres in haar werkzaamheden in toenemende mate hinder ondervond door doofheid, en haar werkgever om die reden ontslag overwoog, heeft zij na een medisch onderzoek in augustus 2002 (een zogeheten spraakaudiometrie) twee hoortoestellen ad in totaal € 3428,07 aangeschaft. Van dit bedrag heeft AMICON Zorgverzekeraar € 1702,56 aan eiseres vergoed, waarvan € 600 uit hoofde van de door eiseres afgesloten Aanvullende Verzekering.
Op 23 april 2003 heeft eiseres aan verweerder verzocht het resterende bedrag ad € 1725,51 als werkvoorziening in het kader van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (hierna: Wet REA) te vergoeden.
Bij besluit van 21 augustus 2003 heeft verweerder medegedeeld de gevraagde voorziening niet te zullen verstrekken. Eiseres heeft tegen het besluit van 21 augustus 2003 een bezwaarschrift ingediend. Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 25 maart 2004, waar eiseres in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
4.1 Ingevolge artikel 31 van de Wet REA kan het UWV aan de arbeidsgehandicapte die arbeid in dienstbetrekking verricht op aanvraag voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid. Onder voorzieningen worden daarbij (onder meer) verstaan: communicatievoorzieningen voor doven.
In het Reïntegratie-instrumenten-besluit Wet REA (hierna: het Besluit) zijn nadere regels gesteld omtrent de verstrekkingen van voorzieningen als hiervoor bedoeld.
Artikel 2, eerste lid, van het Besluit bepaalt (voor zover hier van belang) dat een voorziening als bedoeld in artikel 31 van de Wet niet wordt verstrekt indien kosten zijn gemaakt ten behoeve van voorzieningen waarvoor vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling mogelijk is.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan een voorziening, in afwijking van het eerste lid, wel worden verstrekt indien deze dient ter vergoeding van kosten of voorzieningen die niet op grond van een wettelijke regeling worden vergoed of verstrekt en vrijwel uitsluitend zijn geïndiceerd voor de werksituatie, dan wel vrijwel uitsluitend kunnen worden gebruikt voor of in de werksituatie.
4.2 Tussen partijen is blijkens de gedingstukken niet in geschil dat eiseres is aan te merken als arbeidsgehandicapte en er een medische noodzaak bestaat voor de aangeschafte hoortoestellen.
Blijkens de rapportage van de verzekeringsarts H. Stammers d.d. 16 juni 2003 leidt eiseres aan geleidingsslechthorendheid/doofheid, waarbij gehoorverlies met name optreedt in het bereik van 500 tot 8000 Hz. Volgens genoemde verzekeringsarts betreft het, hetgeen door eiseres ter zitting ook is bevestigd, een zuivere werkvoorziening aangezien eiseres de gehoorapparaten thuis niet nodig heeft.
Verweerder stelt zich evenwel op het standpunt dat een (aanvullende) vergoeding van de hoortoestellen desondanks niet aan de orde is, aangezien op grond van artikel 2 van het Besluit alleen tot vergoeding ingevolge de Wet REA kan worden overgegaan wanneer de aanvrager geen indicatie heeft voor verstrekking door een zorgverzekeraar. Vanuit de Wet REA bestaat in dit kader volgens verweerder geen aanvullende bevoegdheid.
4.3 Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van het Besluit niet dwingt tot verweerders conclusie dat hij ter zake van de in geding zijnde kosten niet aanvullend bevoegd zou zijn.
De redactie van genoemd artikel, en met name de daarin opgenomen zinsnede: ‘voorzieningen waarvoor vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling mogelijk is’, sluit naar het oordeel van de rechtbank geenszins uit dat vergoeding plaats vindt in gevallen waarin (kosten van) voorzieningen in het kader van een andere wettelijke regeling geheel of gedeeltelijk niet worden vergoed.
Ook uit de wetgeschiedenis valt naar het oordeel van de rechtbank niet overtuigend af te leiden dat de regelgever met artikel 2 van het Besluit een aanvullende bevoegdheid waar het betreft voorzieningen als hier in geding, welke liggen op het gebied van de gezondheidszorg, heeft willen uitsluiten. De rechtbank wijst er in dit verband op dat de regelgever het -ondanks het bepaalde in artikel 2 van het Besluit- noodzakelijk heeft geoordeeld om in artikel 9, aanhef en onder a, van het Besluit een dergelijke aanvullende bevoegdheid met betrekking tot onderwijsvoorzieningen expliciet uit te sluiten. Een vergelijkbare bepaling ontbreekt met betrekking tot voorzieningen op het gebied van de gezondheidszorg.
Blijkens evengenoemde wetgeschiedenis heeft de regelgever met het bepaalde in artikel 2 van het Besluit slechts willen voorkomen dat voorzieningen welke vanuit andere beleidsterreinen, (bijvoorbeeld vanuit de Ziekenfondswet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) verstrekt kunnen worden, voor rekening zouden komen van het Reïntegratiefonds om de enkele reden dat zij, naast de bevordering van de gezondheid, mede leiden tot behoud, herstel of bevordering van de arbeidsgeschiktheid.
Het tweede lid van genoemd artikel beoogt daarbij een uitzondering op het eerste lid te maken in die zin, dat als een voorziening vrijwel uitsluitend nodig is voor de werksituatie, vergoeding op grond van de Wet REA wel aangewezen kan zijn.
Tenslotte acht de rechtbank van belang dat de hier in geding zijnde voorziening deel uitmaakt van een aantal (re)integratie-instrumenten, welke zijn neergelegd in de Wet REA. Met de invoering van deze wet is beoogd een krachtige impuls te geven aan de (re)integratie van arbeidsgehandicapten in de vrije arbeidsmarkt, waarbij is getracht knelpunten die zich ter zake voordoen zoveel mogelijk weg te nemen. Gezien deze doelstelling ligt een enge interpretatie, zoals door verweerder wordt voorgestaan, naar het oordeel van de rechtbank niet in de rede.
4.4 Gelet op het hiervoren overwogene berust het bestreden besluit op een ondeugdelijke motivering en komt dit om die reden, als strijdig met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal nader op het bezwaar dienen te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.
4.5 Niet gebleken is van proceskosten welke op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op nader op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het betaalde griffierecht van € 31 aan eiseres vergoedt.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Aldus gegeven door mr. E.J.J.M. Weyers en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.